donderdag 27 november 2008

De appel van Charles

Er zijn in dit leven drie appels. De eerste is de appel van Adam, de tweede de appel van Newton waarmee de zwaartekracht werd ontdekt, en de derde is de appel van Charles. Charles, een naam die in de voorstelling “Licht is de Machine” van de “Veenfabriek” maar terug blijft keren. Wie is toch deze Charles?

Charles Fourier is de naam. Een filosoof uit de achttiende eeuw die er na de Industriële Revolutie naar streefde dat iedereen weer fluitend naar zijn werk zou gaan en dat passie en hartstocht de boventoon zouden voeren. Zo’n ideale samenleving kan dat bestaan? Wat zijn de imperfectheden van een utopie? En wat gebeurt er wanneer een ieder doet waar hij zin in heeft? Het antwoord van de Veenfabriek luidt dat er één grote chaos zal ontstaan. Maar wel een hele mooie.

Een immense hangar op voormalig vliegveld Valkenburg fungeert als het décor. Het publiek zit op een lange tribune en er is een schot geplaatst tussen het publiek en de spelers. Hierdoor wordt een gedeelte van de hangar aan het zicht onttrokken met als resultaat een kijkdoos-effect. Het geheel doet sprookjesachtig aan: Muziek wordt met horten en stoten ten gehore gebracht, balans tussen de rekwisieten ontbreekt (een enorme kar met vogelkop tegenover yoghurtpakjes in realistisch formaat), en de kostumering lijkt op het eerste gezicht hedendaags maar steeds is er iets dat niet klopt. De prachtige belichting maakt het sprookjesachtige af. Hiervoor veel hulde voor licht- en decorontwerpers Theun Mosk en Joost Rekveld. Vooral het afsluitende lichtbeeld is bijzonder mooi. Afzonderlijke lampjes vormen zich gezamenlijk tot een opstijgend vliegtuig, waarna zij zich weer los van elkaar bewegen om vervolgens op verschillende hoogten fel dan wel zwak licht uit te stralen. Het lijkt alsof je naar een sterrenhemel kijkt en de: “Oooooh” onder het publiek is voelbaar.

Zo nu en dan verliest de mooie chaos zich in enkel nog chaos en wordt het allemaal eventjes te veel. Links een orkest, achterin een dans, vooraan een monoloog, rechts een vrouw op een fiets en dan ook nog een postbode die alles met open mond gade slaat. Op dit soort momenten lijken de scènes eindeloos te duren.

Gelukkig zijn deze momenten schaars en blijven er veel mooie en komische scènes over. Zo zorgt de scène waarin verwoedt naar de tekst van acteur Joep van der Geest gezocht wordt voor veel hilariteit en is de scène waarin er een dans van koepeltentjes ontstaat erg komisch en mooi gevonden. Een verademing is de postbode die zo nu en dan langs fietst om een pakketje af te leveren. Dit personage zorgt voor de link met de realiteit die elders in de voorstelling zoek is. De imperfectie van een utopie wordt naarmate de voorstelling vordert steeds zichtbaarder.

De ambitie spat van de voorstelling af en regisseur Paul Koek heeft erg knap werk geleverd. Er is een overdaad aan theatrale middelen wat over het algemeen in deze voorstelling erg goed werkt maar helaas geldt ook voor deze productie dat zo nu en dan overdaad schaadt.


Gezien: Licht is de machine van de Veenfabriek. Op: 20 november, voormalig vliegveld Valkenburg bij Katwijk.
Nog te zien tot: 13 december

woensdag 26 november 2008

lang duurt de machine

Licht is de machine. De Veenfabriek. 20/11/2008. Vliegbasis Valkenburg. www.veenfabriek.nl.

Het is stikdonker in de hangaar op vliegbasis Valkenburg. Aan het plafond van de immense ruimte is een mechaniek bevestigd met tientallen brandende peertjes eraan die in ritmische patronen op en neer bewegen, nu eens fel brandend, dan weer zacht. Ze lijken haast te dansen door de lucht. Voor het eerst en meteen ook voor het laatst in het over-gecomponeerde Licht is de machine weet de Veenfabriek te ontroeren.


Licht is de machine is een montagevoorstelling gebaseerd op het gedachtegoed van filosoof Charles Fourier. Deze 18e eeuwse denker had een afkeer tegen de economische structuren die de wereld in zijn tijd in hun greep begonnen te houden. Hij geloofde in een utopische wereld waarin de mens zou werken om goed te doen, niet om er zelf beter van te worden. In de voorstelling is niet getracht om het verhaal te vertellen van Fourier. In plaats daarvan heeft Koek geprobeerd om middels zijn eigen beeld- en klanktaal, Fouriers utopische gedachtegoed voelbaar te maken. Daardoor geïnspireerd hebben de spelers van de Veenfabriek ook hun eigen ideale wereldbeelden vormgegeven. Het totaal van al die ideologieën is samengebonden tot de overvolle bak met associaties die deze ruim twee uur durende rollercoaster van beelden en klanken is.

Regisseur Paul Koek ging voor deze productie een samenwerking aan met verschillende kunstenaars. Joost Rekveld ontwierp voor de gelegenheid de prachtige lichtinstallatie waarmee de voorstelling afsloot. Koek liet beeldend kunstenaar Theun Mosk verantwoordelijk voor het verdere toneelbeeld. Mosk bouwde vlak voor de tribune een enorme gele wand. In het midden, op ooghoogte, een panoramisch schilderij van een Katwijks zeeaanzicht. Bij aanvang van de voorstelling worden de grote doeken waaruit de afbeelding bestaat één voor één weggehaald zodat we door de brede spleet die is ontstaan naar de ruimte achter de gele muur kunnen kijken. We zien de hangaar, diep en leeg, dan pas voor het eerst in zijn volledige grootsheid. Net zo groots misschien als de menselijke fantasie. (Het podium is overigens gekaderd en daardoor is het net alsof we naar een breedbeeldtelevisie kijken, die algemeen gedacht wordt toch de dood van die fantasie te zijn.)

Links vooraan zit het orkest. Dat orkest bestaat voornamelijk uit leden van Ensemble MAE. Muziekanten en acteurs vullen elkaar voortdurend af en aan. De muziek die gespeeld wordt is van de hand van allerlei componisten. Het zijn voornamelijk gefragmenteerde en moderne stukken waarin vreemde apparaten die sireneachtige klanken voortbrengen de hoofdrol spelen. Er is één lief en melodisch liedje dat steeds opnieuw maar in steeds rijkere bezetting gespeeld wordt. Een week later zingt het nóg door je hoofd.

Overal waar je kijkt is wel iets aan de hand. Dat is best zwaar om naar te kijken. Ook al omdat er behalve de associatieve en utopische elementen, zo weinig lijn en eenheid in de verschillende scènes te ontdekken is: In de verte wordt een choreografie uitgevoerd met een hele batterij blauwe iglotentjes. Ergens rechts achterin staat een enorme carnavalswagen met een eendenkop opgesteld. Iemand is bezig grote gekleurde nepbloemen in bruine potten verspreid door de ruimte neer te zetten. Er wordt synchroon glittertjesvla gegeten. Er fietst een postbode voor de muur langs, hij stopt om een zakje chips te eten en dan is er onder vele anderen nog dat personage dat op hightech stelten van voor naar achteren door het beeld rent, ondertussen uitsluitend monologen spuiend, net zoals de rest van de spelers. In de utopische werelden van de makers praten de mensen blijkbaar niet meer met elkaar.

Ze zijn met veel, zij van Koek daar in die hangaar. Ook al is de ruimte groot, af en toe weet je niet waar je kijken moet. Er zijn zo verschrikkelijk veel dingen te zien en te horen. De vele scènes spelen ook nog eens tegelijkertijd of overlappen elkaar. Het wordt op den duur vermoeiend om steeds maar te proberen een samenhang te ontdekken. Al dat gedoe. Het lichtjes-ballet aan het slot is daarom een absolute verademing. Het is werkelijk magisch, zou niet lang genoeg kunnen duren. De eerste twee uur lijken met terugwerkende kracht wel een beetje overbodig.

vrijdag 21 november 2008

Alles gaat goed. 19/11/2008. Toneelschuur Haarlem.www.toneelschuur.nl
De herten hebben de aarde overgenomen. Er leven nog maar één man en één vrouw, de rest van de mensheid is door een ramp van de aardbodem verdwenen. De twee overgebleven mensen zijn nou niet bepaald wat je je van de laatsten van een soort zou voorstellen. Ze zijn van middelbare leeftijd, dragen nette pakken en hebben een sterke neiging tot over-analyseren. Die herten kunnen trouwens net als die mensen, uitstekend praten.

In Alles gaat goed in regie van Gienke Deuten wordt ons een wereld voorgehouden zoals die eruit zou zien wanneer onze moderne cultuur ten onder is gegaan. De jonge regisseuse heeft zich daarbij afgevraagd of we nou aan het begin of aan het einde van een culturele revolutie staan. Zo komt het dat de personages die Deuten tot leven heeft gewekt (gespeeld door Maureen Teeuwen en Willem de Wolf) er niet naar streven zich voort te planten, zij streven er naar zich uit te drukken in artisticiteit. Zo moet Maureen koste wat het kost die herten met een houtskooltje zien vast te leggen op een piepschuimblad. In contrast daarmee staat er al vanaf het begin van de avond een klein tafeltje voor op het podium, op het deel waar de mensen zich aanvankelijk nog veilig waanden. Op het tafeltje is een stilleven van herkenbare kunstobjecten geënsceneerd. Als ultieme uitwas van onze moderne cultuur ligt daar, hoe kan het ook anders, de diamanten schedel van Damien Hirst.

Het levert mooie plaatjes op, dat idee van een wereld die zo vergankelijk is gebleken dat er alleen nog maar herten op kunnen leven. De vijf jonge mimespelers weten ondanks minimale kostuums prachtige en sierlijke herten te laten zien. Ze bewegen zich prachtig over de vlakte die de zaal is geworden. De lichtblauwe piepschuimbladen waarmee de vloer bedekt is geven de indruk van een koude wereld, een wereld gemaakt van ijsschotsen. De stukken van de muur die aan het begin van de voorstelling nog een beetje bescherming weet te bieden aan de mensen, zijn als die muur is afgebroken prima te gebruiken als bouwstenen of banken. De herten slepen er mee en bouwen er allerlei bergen van. De combinatie van dit bouwen en de zogenaamde schilderzucht van Teeuwen maakt dat we opeens, heel kort, de nachtwacht menen te zien.

Een voorstelling vol met symboliek en herten. Aanvankelijk is het leuk, maar na een kwartier is de gekkigheid er wel vanaf. Deuten brengt daarna helemaal geen verrassende inzichten meer; ze borduurt voort op de ideeën die in de eerste minuten al duidelijk zijn gemaakt. De dreiging die de herten uitstralen leidt nergens toe, de twee soorten leven gewoon naast elkaar en lijken eigenlijk niets met elkaar te maken te hebben. Het geheel blijft maar voortkabbelen. Niks is eigenlijk erg. Het is dus ook geenszins tragisch dat de personages behalve hun cultuur uiteindelijk ook zicht en gehoor verliezen. Het resultaat van Teeuwens pogingen zich in een tekening uit te drukken is ten slotte, hoe voorspelbaar, een tekening als een grotafbeelding. Na afloop blijft vooral het gevoel hangen dat er meer uit dit originele idee gehaald had kunnen worden.

Te weinig actie, te veel gepraat

De blinde voorraadbeheerder Lucas Gerritszoon, en de lachwekkende predikant Gijsbert Bastiaenszoon. Gespeeld door respectievelijk Bill van Dijk en Reinier Bulder zijn dit de enige personages die het publiek met hun voorkomen de voorstelling De Batavia enigszins vermakelijk maken.

Want wat is het langdradig. Bijna tot vervelens toe. Dat is dan ook merkbaar aan het geroezemoes vanuit het publiek. Er gaan minstens vijf mensen naar het toilet tijdens de voorstelling waarin geen pauze is ingepland. En alsof het niet duidelijk genoeg is, verlaten twee bezoekers de theaterzaal na ruim een uur. Waarom? Misschien hebben de acteurs hun dag niet. Misschien ligt het aan het publiek. Of misschien ligt het aan de techniek: niemand draagt een microfoontje waardoor sommige dialogen slecht verstaanbaar blijven. Feit blijft dat de voorstelling De Batavia blijkbaar niet capabel genoeg is om te blijven boeien.

Marcel Otten, bekend als toneelvertaler, schreef de tekst voor dit stuk over het waargebeurde verhaal uit de 17e eeuw: de schipbreukelingen van De Batavia. Dit gezonken VOC-schip zonk op weg naar het Oosten en overlevenden moesten zichzelf zien te redden op een onbewoond eiland zonder vers water en met te weinig voedsel. Een ware afvalrace volgt met de nodige lugubere daden van Jeronimus Corneliszoon, die zich voor de gelegenheid heeft benoemd tot kapitein-generaal en daarmee beslist over leven of dood. Naarmate de tijd verstrijkt op het eiland sterven meer en meer mensen, en draait Jeronimus Corneliszoon meer en meer door. Zelfs de vredelievende predikant moet vrezen voor eigen leven. Dit alles lijkt uit te komen op een tragisch einde waarbij niemand het overleeft. De geschiedenis vertelt ons echter iets anders. De Batavia eindigt onverwacht niet zo spannend.

Hoewel Mark Klein Essink duidelijk zichtbaar geniet van zijn rol als Jeronimus Corneliszoon, het lijkt alsof de acteur alles lolliger probeert te maken dan het is. En met hem doen meerdere acteurs dit. Het ligt er te dik bovenop dat De Batavia een luchtige voorstelling moet zijn. De stukken die humoristisch moeten zijn komen hierdoor soms geforceerd grappig, en dus niet goed over. Vooral Ella van Drumpt en Cas Jansen stellen teleur: hun rollen vallen in het niet. Als Marcel Otten tot doel had het waargebeurde verhaal van De Batavia op een luchtige manier na te vertellen, had hij de langdradige en gedetailleerde monologen achterwege moeten laten en meer actie in het stuk moeten brengen. Er gebeurt namelijk vrijwel niets op het podium! We zien alleen acteurs op- en af komen, we horen bijna literaire dialogen en monologen die ofwel onverstaanbaar ofwel te lang van stuk zijn en het minimale decor (een vloer van drijfhout en twintig lampjes als sterren) blijft tijdens de gehele voorstelling onveranderd. Er is geen muziek, geen spanning, geen verrassing. Het hangt te veel tussen een serieus historisch drama en een luchtig, humoristisch navertellen van een waar gebeurd verhaal in.

Gezien: 14 november, Stadsschouwburg Nijmegen. Tekst en regie: Marcel Otten. Voor speellijst en informatie kijk op www.hummelinckveenstra.nl

Anne: aanwinst in opkomst

Anne van Veen grijpt je bij de keel en blijft boeien. Hoe dat komt? Ze doet lekker wat ze zelf wil: liedjes zingen, verhalen vertellen. Hersenspinsels zijn het soms. Ze zingt over haar jeugd, over verre liefdes, over verlangens. We gaan mee in haar gedachten en leren haar naarmate de voorstelling vordert steeds beter kennen. Een jazzy sfeer overheerst tijdens de voorstelling. Ze spreekt het publiek met grote regelmaat aan, stelt vragen. Hiermee zoekt ze grenzen op van wat theater is. Op eigenwijze manier weet ze het publiek voor zich te winnen: een pure theaterpersoonlijkheid waar we beslist nog van zullen horen.

‘Anne’. Vrijdag 14 november (try-out). Première: 22 november, Purmerend. Kijk op www.annevanveen.nl voor speellijst. Tekst en zang: Anne van Veen, regie: Arjan Schoolderman, piano: Jasper Slijderink.

Anne: aanwinst in opkomst

Nieuwsgierig, jong en onbezonnen, dat is ze. Maar vooral getalenteerd, ontzettend getalenteerd. Anne van Veen.

‘Anne’, de voorstelling van Anne van Veen, grijpt je bij de keel en blijft boeien. Hoe dat komt? Ze doet lekker wat ze zelf wil: liedjes zingen, verhalen vertellen. Hersenspinsels zijn het soms. Over haar leven, haar verwonderingen. Serieus, maar ook lekker gek wanneer ze daar zin in heeft. Dan springt ze rond met haar armen in de lucht en trekt ze gekke bekken. Maakt ze zichzelf of de wereld om haar heen belachelijk. Ze doet wat in haar opkomt, en lijkt totaal geen programma te volgen. De pianist, Jasper Slijderink, speelt gelukkig feilloos op haar in en gaat mee in haar beleving. Hij krijgt zelf trouwens ook zijn momentje: Anne wil even aan ons laten zien dat hij nieuwe, rode schoenen heeft. ‘Mooi, toch? Zo ontzettend theatraal.’

Midden op het podium, een microfoon, spotlight op haar gericht. Pianist aan haar zijde. Alleen een glas whisky en een brandende sigaret ontbreken. Daar zingt ze, over haar jeugd, over verre liefdes, over verlangens. Maar ook over een dag dat een heel klein miertje er zomaar ineens met haar hagelslag vandoor gaat. Fascinerend vindt ze dat! Waar gaat dat beestje naartoe? We gaan mee in haar gedachten en leren haar naarmate de voorstelling vordert steeds beter kennen. Ze spreekt het publiek met grote regelmaat aan, stelt vragen. Of we Robin Hood ook zo knap vinden. Of we liever een hond of een kat willen. Wat theater is. ‘Is dit theater? Ben ik theater? Als ik zo doe? En dit zeg?’ Ze steekt de draak met clichés en zoekt grenzen op door telkens opnieuw de barrière tussen toneel en publiek te doorbreken.

Een jazzy sfeer overheerst deze voorstelling. De nummers zijn deels van Anne zelf, deels al bestaande nummers. Toch sluiten de schitterende melodieën en poëtische teksten perfect op elkaar aan. Soms persoonlijk, bijvoorbeeld wanneer ze zingt over de tijd dat niemand, zelfs niet haar eigen vader, haar begreep. Soms herkenbaar, bijvoorbeeld wanneer ze zingt over die avonden dat je alleen wil zijn, thuis, op de bank. Soms ontroerend, wanneer ze zingt over een onbereikbare maar ware liefde. Maar telkens opnieuw met een stem waar je u tegen zegt. Soms rauw, maar altijd zuiver.

Na haar opleiding aan de Amsterdamse toneelschool en de Kleinkunst Academie afgerond te hebben met een stage bij de komedie ‘Jan, Jans en de kinderen’, ging Anne van Veen, dochter van Herman van Veen, de uitdaging aan om met haar eigen voorstelling de planken op te gaan. En dat doet ze meer dan goed: op haar eigenwijze manier weet ze het publiek voor zich te winnen. Niet voor niets lukt het haar het publiek zo enthousiast te krijgen dat ze tot vijf keer toe terugkomt om applaus te ontvangen, waarvan de laatste twee staande ovaties. Ze ondergaat het, bijna verbaasd, maar geroerd. Ook al beseft ze het misschien zelf nog niet: ze is een pure theaterpersoonlijkheid waar we beslist nog van zullen horen.

‘Anne’. Gezien: vrijdag 14 november (try-out). Première: 22 november, Purmerend. Kijk op www.annevanveen.nl voor speellijst. Tekst en zang: Anne van Veen, regie: Arjan Schoolderman, piano: Jasper Slijderink.

Een veld vol scabiosa en achtentachtig psalmen

Recensie ‘Knielen op een bed violen’
door: Yvonne Kruiper

Spel: Cees Geel, Wendell Jaspers, Titus Boonstra, Marijn Klaver, Patrick Stoof
Regie: Madeleine Matzer

Locatie: Stadsschouwburg Haarlem
Datum: Zaterdag 15 November 2008


Een ogenschijnlijk doorsnee gezinnetje wappert verwoed met Koninginnedag-vlaggetjes. Achter het aandoenlijke tafereel gaat het verhaal schuil van een gezin dat getergd wordt door de godsdienstdriftige vader. In al het enthousiaste gewapper scheurt het vlaggetje van zoon Ruben. Bedremmeld poogt hij het gescheurde papier nog te reconstrueren, net zoals hij het verscheurde gezin bijeen probeert te houden.
Ooit was zijn vader Hans Sievez een tevreden man. Met een kwekerij vol bloeiende sequoia’s, velden fijnblauwe scabiosa, zijn vrouw Margje met amber oorknoppen, glanzend van zijn genegenheid, en een zoon die tegen hem opkijkt als ware hij een held. In de drie-eenheid van hun kleine biotoop is er geen vuiltje aan de hemel. Maar een vernietigende onrust speelt Hans parten. Gekweld door wonden uit zijn jeugd weet hij geen weerstand te bieden aan de dwingende toenaderingen van orthodoxe predikers. Onuitroeibaar als onkruid verschijnen de drie afzichtelijke heren keer op keer in zijn kwekerij. De rollen van predikers worden, met een simpel aan- en uittrekken van een lange grijze jas, vertolk door dezelfde acteurs die de zoons spelen. Resulterend in een scherp en schrijnend contrast tussen vriend en vijand. Al is het Hans niet duidelijk wie daarin welke rol vervult en derhalve raakt hij in tweestrijd tussen het aardse leven en het ontastbare Hogere.
De gehele voorstelling zijn alle acteurs op het podium aanwezig. Geen van de personages heeft de mogelijkheid om te ontsnappen aan de benauwende situatie. Tot elkaar veroordeeld moeten zij hun strijd zien te doorvechten. Houten kasvloeren, een waterbassin en een roestende halve koepel waar het licht in speelt fungeren als verscheidene locaties. Het geheel is stilistisch teruggebracht tot de essentie en wordt afgemaakt met een aantal houten kratten en stapels oude boeken. In de spelstijl komt dit gestileerde aspect terug. Het levensverhaal van Sievez wordt grotendeels in vertellende vorm geschetst, verweven met gespeelde fragmenten. Deze stijl komt voort uit de oorsprong van het stuk, welke is gebaseerd op de gelijknamige roman van Jan Siebelink. De toeschouwer wordt verhaald over het leven van een man die verstrikt raakt in een zielenstrijd van angst en verlangen.
Beginnend als levenslustig jongetje, onhandig frunnikend met zijn vingertjes, maar met twinkelende ogen, vertolkt Cees Geel de rol van Hans Sievez. Subtiele karaktertrekken weet hij van het kleine kereltje mee te nemen in zijn ontwikkeling tot volwassen man. En wanneer Ruben ten tonele verschijnt, worden zijn tere ongemak en naïviteit ook bij zijn zoon hervonden. De jongen is meegaand in zijn vaders waanzin en leert spontaan achtentachtig psalmverzen uit zijn hoofd om maar bij zijn vader in het gevlei te blijven.
De tweede zoon Tom verzet zich tegen zijn vader die zich steeds verder verliest in de duistere predikerspraktijken. Ook Margje kan Hans’ dwaling steeds moeilijker verdragen, laat staan de aanwezigheid van de predikers, die op zondagmiddag aan haar eettafel met weerzinwekkend gesmak en geslurp hun soep verorberen. De schrijnende verstandhoudingen staan in schril contrast met de harmonie van meerstemmige melodieën waarmee een aantal scènes wordt doorsneden.
Hoewel de zaal voornamelijk bestaat uit kukidentgebruikers, zijn de onderwerpen als extremisme, angst en het zoeken naar de waarheid nog altijd actueel en herkenbaar, los van elke generatiekloof.
Hiermee heeft Regisseuse Madeleine Matzer het vuistdikke ‘Knielen op een bed violen’ ingesnoeid, verspeend en weer opgekweekt tot een bloeiende voorstelling.

woensdag 19 november 2008

Het-corrupte-geweldige-achterlijke-spotgoedkope-zuipende-mooie-Oekraïne

De zolder van café De Schutter in Amsterdam. Op het podium staat een bar, daarboven zullen later Oekraïense en Nederlandse vertalingen worden geprojecteerd. Een roodharige Oekraïner, de tolk van deze voorstelling, heet iedereen bij het binnenkomen welkom en deelt glazen wodka uit.

“Nastrovje!” Het publiek houdt het glas wodka in de lucht en slaat het massaal achterover. Voor de komende vijftig minuten vormt het publiek de bevolking van de stad Odessa in de Oekraïne. De tolk vertelt hoe “onze stad” tijdelijk verstoord wordt door twee “beer tourists” uit Manchester.
De beer tourists komen op. Twee lam uitziende Engelsen in Manchester United shirts. Ze houden een doek op waarop foto’s geprojecteerd worden van hun vakantie. Vrouwen, bier en nog meer bier. “We’re going to fuck tonight!“ is het streven. Het stereotiep is neergezet en het relaas kan beginnen.

Met enorm Engels accent waar slechts een enkele keer een glimpje Nederlands in te ontdekken valt, beginnen de mannen over hoe enorm mooi de vrouwen hier zijn en hoe lelijk Maggy, die thuis op hen wacht, eigenlijk is. Van: “Maggy is quite oke” verandert Maggy al snel naar een dikke vrouw die de hele dag alleen maar in haar trainingsbroek tv kijkt en die een dubbele, nee driedubbele onderkin heeft. Naarmate de biertjes en wodka’s vorderen ontstaan er steeds meer en snellere meningsveranderingen. Het ene moment is de Oekraïne geweldig en roepen ze enthousiast: “We should buy this place!” over de kroeg waarin zij zich bevinden. Het andere moment is de Oekraïne corrupt, wordt er alleen maar gezopen en praten ze er niet eens Engels.

“Beer Tourist” van Wunderbaum (de jonge garde van NT Gent) is een voorstelling waarin op komische wijze het stereotiepe beeld van de (Engelse) bierzuipende voetbalsupporter-toerist geschetst wordt. Walter Bart en Matijs Jansen hebben de rollen van deze twee toeristen op zich genomen. De mannen zijn goed op elkaar ingespeeld, zo blijkt bijvoorbeeld uit de scène waarin zij op de bar in slowmotion wodka’s wegtikken. Een komisch tafereel waarin zij synchroon met hun mond een glas wodka van de bar pakken, zich tot het publiek richten, weer naar elkaar, en het in één keer achteroverslaan.

Van deze komische scènes zijn er velen. Zo is er bijvoorbeeld de scène waarin Walter Bart zijn oog heeft laten vallen op een meisje uit het publiek. De Oekraïense tolk wordt er bij gehaald en vertaalt naar het Oekraïens dat Walter een niet echt groot maar best oké huis heeft, dat hij een pioneer dvd-speler heeft die niet echt bijzonder is, maar die het prima doet, dat hij een creditcard heeft en of ze alsjeblieft met hem mee wil gaan en met hem wilt trouwen. Volgens Matijs Jansen een “no go” want Walter is lelijk en heeft een raar hoofd.

Het ene moment zijn de twee de beste vrienden, het andere moment de grootste vijanden. De wendingen zijn elke keer weer onverwachts en lopen soepel in elkaar over. Walter en Matijs hebben een erg geloofwaardige stereotypering neergezet waar de lol van het acteren vanaf druipt. Een kleine kanttekening moet gemaakt worden bij het einde waarin het clublied van een Oekraïense voetbalclub ten gehore gebracht wordt. Dit einde komt nogal snel en onverwachts. Van mij hadden de twee nog wel even door mogen gaan met hun gedraaikont en gefit over en weer.

donderdag 13 november 2008

Het rauwe vrouwenleven

door: Yvonne Kruiper

Voorstelling: Onder Vrouwen II, and life goes on

Spel: Wimie Wilhelm, Margot Ros, Bodil de la Parra
Muziek: Marnix Stassen, Marcus Olgers, Jeroen den Hengst en Simon Gitsels

Locatie: De Kleine Komedie, Amsterdam
Datum: Dinsdag 11 november 2008

De schaamte voorbij. Uitgescheurde vagina’s, seks in het gymnastiekhok met de vader van ‘hoeheetdiejongenookalweer’, anale seks-les en een levendige uitbeelding van de Tantra. Geen onderwerp gaat de dames van onder vrouwen II te ver. Sterker nog, hoe vulgairder het thema, hoe enthousiaster ze worden. Het woord taboe lijken de drie uit hun woordenboek geschrapt te hebben.
Het zijn drie doorgewinterde veertigers. De illusie van schoonheid en romantiek is al in een ver verleden in rook opgegaan. En wat overblijft is de rauwe waarheid. Een doorleefd lichaam, geschoren, maar met ontstoken haarzakjes. Met Marlies Dekker-lingerie, maar desalniettemin hangende borsten. Een impotente echtgenoot, waarvoor compensatie wordt gezocht bij de sportschoolpiet, de garagepiet, de knutselvaderpiet of elk ander mannelijk wezen dat zich in de wereld van de moeders aanbiedt en ook maar enigszins libido vertoont. Achter het ogenschijnlijk beschaafde voorkomen van de vrouwen blijkt een wereld schuil te gaan van frustraties, ontembare verlangens en vlijmscherpe jaloezie. En zij zullen deze niet, zoals het een beschaafde vrouw beaamt, onderdrukken. Nee, de dames doen hun ervaringen en fantasieën graag uit de doeken.
Terwijl zij hun verhalen aan elkaar én het publiek vertellen bevinden zich achter op het podium, op een hoog blok, drie mannelijke muzikanten. De heren steken zodoende boven de vrouwen uit, maar daar houdt het dan ook mee op, want voor de rest hebben zij tijdens de voorstelling geen recht van spreken. Vanavond zijn zij onderdanig aan het spel van de vrouwen, een rol die ze met een glimlach ondergaan. Incidenteel beamen of begrommen ze een opmerking van de vrouwen. Voor de rest verzorgen zij een stevige muzikale begeleiding. Een aantal vrouwgerelateerde nummers ondersteunen de voorstelling. Liedjes als ‘Mama’ van Abba, Que sera van Doris Day en Ave Maria. Cliché maar doeltreffend. De muziek sterkt het imago van de vrouw als boegbeeld van de maatschappij. Een imago dat vervolgens even hard weer de grond in wordt getrapt door converaties die van gêne nooit gehoord hebben.
Wie dacht dat anno 2008 zo’n beetje elk taboe wel de wereld uit was, kan zich bij deze voorstelling melden voor een avondje plaatsvervangende schaamte. Hoewel de dames hun kleren aanhouden, geven ze zich volledig bloot. Mentaal naakt staan ze kwetsbaar op het podium. En daarmee ga je onwillekeurig, ondanks alle afschuw, van deze vrouwen houden. Want zij zeggen wat iedereen denkt maar geleerd heeft te verzwijgen.
En als er dan toch eens drie vrouwen met ballen opstaan die de zooi van een vrouwenleven op tafel durven te gooien, dan is de lach al snel te pakken. De ongemakken komen tenslotte menigeen bekend voor en juist dat wat altijd zorgvuldig verzwegen wordt veroorzaakt bij verwoording een bevrijdende lach.
Cabaret wordt dikwijls verweten op de makkelijke grap te spelen. Te verzanden in grof taalgebruik en vulgaire onderwerpen. Bij ‘Onder vrouwen II’, gespeeld door Wimie Wilhelm, Margot Ros en Bodil de la Parra, is geen sprankje politiek engagement te vinden, noch een diepzinnige levensvisie. En is dat erg? Neuh…Ieder zijn vakgebied. Vanavond zijn dat de schunnige levensperikelen van de vrouw. Een vakgebied waar zij verdomd goed in gespecialiseerd zijn.

Het rauwe vrouwenleven

door: Yvonne Kruiper

Voorstelling: Onder Vrouwen II, and life goes on

Spel: Wimie Wilhelm, Margot Ros, Bodil de la Parra
Muziek: Marnix Stassen, Marcus Olgers, Jeroen den Hengst en Simon Gitsels

Locatie: De Kleine Komedie, Amsterdam
Datum: Dinsdag 11 november 2008

(100 woorden versie)

De schaamte voorbij. Uitgescheurde vagina’s, seks in het gymnastiekhok met de vader van ‘hoeheetdiejongenookalweer’, anale seksles en een levendige uitbeelding van de Tantra. Geen onderwerp gaat de dames van onder vrouwen II te ver. Drie doorgewinterde veertigers die het woord taboe uit hun woordenboek geschrapt hebben. Wimie Wilhelm, Bodil de la Parra en Margôt Ros brengen u de rauwe waarheid. Vanavond geen politiek engagement noch diepzinnige levensvisies. Nee, vanavond de perikelen van de vrouw met seksuele frustraties, ontembare verlangens en onbedwingbare fantasieën. Een vakgebied waar de drie dames verdomd goed in gespecialiseerd zijn. En waar ze u graag met volle verve over vertellen.

Manipulatie vanuit Calcutta

Even geen controle meer hebben over je eigen leven. Na een uurtje alles weten over een telefoniste die je nog nooit in levende lijve hebt gezien, een liedje zingen voor iemand die je niet kent en dansen wanneer daarom gevraagd wordt. Dit zou je zomaar kunnen overkomen bij een bezoek aan het project “Call Cutta in a Box” dat uitgevoerd wordt door de Belijnse “ reality” theatergroep “Rimini Protokoll”. Reeds in 2005 werd het project gestart, en sinds april 2008 is het project in de vorm zoals het nu is, te zien. Na een tour langs verschillende steden is nu, met het India Festival, Amsterdam aan de beurt.


Amsterdam dus, drie uur ‘s middags, het Lloyd hotel. Ik krijg een visitekaartje in mijn handen gedrukt en word verzocht mij naar kamer 517 te begeven. Een mooie lichte kamer, rechts een douche, links een breed bureau met een flatscreen monitor en een printer. Een groot zacht bed met op het nachtkastje een radio, snelkoker en theezakjes. Ik loop naar de computer, probeer wat wachtwoorden uit maar geen van deze blijkt succesvol. Dan maar een kopje thee zetten. Ook dat levert niet het gewenste resultaat. Hmm, het bed ziet er verleidelijk uit… Zou ik… Net op dat moment gaat de telefoon.


Aan de andere kant van de lijn hangt een Callcenter medewerkster uit Calcutta. Ze stelt zich aan mij voor. “Do you like some tea?” vraagt ze. De waterkoker springt aan. Ze vraagt naar mijn grootste fouten, mijn leeftijd, welk dier ik zou willen zijn en ze vraagt me mijn ogen te sluiten en te ontspannen. In het Indiaas begint ze een lied te zingen. Wat zag je? Vraagt ze na afloop.


De hotelkamer, die voor een uurtje de mijne is, wordt volledig vanuit Calcutta bediend. De klok stopt met lopen, er worden foto’s uitgeprint, de klok begint weer sneller te lopen, de webcam springt aan en waar ik eerst voor de telefoniste uit Calcutta alleen nog maar een stem was heb ik nu ook een gezicht gekregen. Ze geeft me het wachtwoord van de computer, op mijn beeldscherm verschijnt een jonge vrouw in een callcenter waar druk getelefoneerd wordt.
Rimini Protokoll maakt met deze voorstelling duidelijk hoe manipulatief een callcenter kan werken. Ik heb gedanst en ik heb gezongen. Onbewust heb ik mij laten manipuleren en heb ik dingen gedaan die ik eigenlijk niet wilde. Hetzelfde gevoel als wanneer je ‘s avonds een spannende film kijkt en gebeld wordt. Met tegenzin wendt je je af van het scherm en neem je de telefoon op. Een callcenter: “Mag ik u een aantal vragen stellen?” “Nee, liever niet” “Het zal hoogstens een paar minuten van uw tijd in beslag nemen” “Nou doet u dan maar”. Je wilt het niet, maar doet het toch. Je wilt niet dansen, maar een eenvoudig “please do it” is genoeg je over de streep te trekken. Er wordt inbreuk op je privacy gepleegd en je laat het toe.


Rimini Protokoll heeft de macht van een callcenter uitvergroot. Het lijkt te willen zeggen dat het wachten is totdat een callcenter daadwerkelijk je leven kan besturen. Vriendschappen worden gesloten nog voor je iemand in levende lijve hebt gezien. Deze Berlijnse groep heeft iets heel erg moois weten neer te zetten. Ik ben gemanipuleerd en had het achteraf pas door. Mijn uitgeschakelde telefoon gaat voorlopig niet meer aan.


Gezien: Call Cutta in a Box door Rimini Protokoll op 12 november 15.00, kamer 517 Lloyd Hotel Amsterdam
Nog te zien tot: 30 November (behalve 17, 24 November), van 13.00 tot 20.00.




Internetversie
Manipulatie


Je stapt je hotelkamer binnen en dan gaat de telefoon. Je bent verbonden met een callcenter medewerkster uit Calcutta. Veel geroezemoes op de achtergrond en een vrouw die in gebrekkig Engels persoonlijke vragen aan je stelt. Dit is de ervaring die je krijgt door het project “ Call Cutta in a Box” uitgevoerd door de Belijnse “reality” theatergroep “Rimini Protokoll”. De performance is technisch gezien van hoog niveau. Waterkokers, printers en computers reageren niet op jouw handelingen maar worden vanuit Calcutta bestuurd. Even heb je geen controle meer over je eigen leven. Na een uur in je hotelkamer weet je alles over een vrouw die je nog nooit in levende lijve gezien hebt. Heb je gedanst en gezongen en ervaren hoe manipulatief een callcenter werkt. Dit manipulatieve besef je pas na afloop, nadat je dingen gedaan hebt die je eigenlijk niet wilt. Erg knap in elkaar gezet door Rimini Protokoll en weer een mooie ervaring rijker.


Gezien: Call Cutta in a Box door Rimini Protokoll op 12 november 15.00, kamer 517 Lloyd Hotel Amsterdam
Nog te zien tot: 30 November (behalve 17, 24 November), van 13.00 tot 20.00.

woensdag 12 november 2008

WAAROM BESTAAT EEN MENS?

Woyzeck door het RO Theater. Tekst: Georg Büchner. Regie: Gerardjan Rijnders. Spel: Rogier Philipoom, Fania Sorel, Jacqueline Blom e.a. Muzikale leiding: Oleg Fateev. Gezien op: 9 november 2008 in de Stadsschouwburg Rotterdam. Meer info: www.rotheater.nl
(500 woorden)
De wereld is een circustent. De mensen zijn de dieren. Of nee, sommige mensen zijn de dieren en sommige mensen zijn de temmers. En voor de dieren geldt dat ze hun trucjes zo goed mogelijk uit moeten voeren, anders worden ze de tent uitgegooid. Woyzeck is zo’n dier. En een niet een leeuw, of een olifant, nee, Woyzeck is een van de ezels. Een van de dieren waar niemand om geeft en die nooit de hoofdact van de avond zal worden.
Maar in het gelijknamige stuk van Georg Büchner (1813-1837) speelt Woyzeck wel degelijk de hoofdrol. Büchner is een Duitse avant-gardistische schrijver, die de maatschappij waar hij in leefde middels zijn stukken stevig aan de tand voelde. Zo ook in Woyzeck, waar hij schrijft over een arme soldaat die alles doet, zelfs het uitvoeren van bizarre medische experimenten, om het hoofd boven water te houden.
Deze arme man wordt gespeeld door Rogier Philipoom. Onrustig rent Philipoom over het toneel. De teksten, vaak gedachten, lijken uit z’n hoofd te spatten. Totaal zonder controle over zichzelf ondergaat Woyzeck z’n leven. En hij wordt steeds machtelozer. Getergd door een ambitieuze dokter, een vreemde kapitein en z’n ontrouwe vriendin Marie, wordt het Woyzeck uiteindelijk te veel.
Maar, zover zijn we nog niet. Het ensemble van het RO Theater, aangevuld door vier musici die live spelen, wil eerst de spanning opvoeren. Gastregisseur Gerardjan Rijnders geeft z’n spelers de ruimte en tijd om de grauwe wereld vol ellende en machtsmisbruik neer te zetten op het toneel en zich er thuis te gaan voelen. De muziek, die soms onheilspellend dan weer vrolijk klinkt, helpt enorm bij het oproepen van een verwarde omgeving.
Ook het decor, gevormd door een halve circustent en een kleine tribune, lijkt te willen vertellen dat het leven soms niets meer is dan een show, waar je in mee moet gaan voor je eruit wordt gegooid. Maar Woyzeck gaat niet mee. En terwijl iedereen danst, wordt hij langzaam gek.
Die verwardheid en onrust is knap gespeeld door Philipoom. Toch ontbreekt de beoogde spanningsboog en weet Rijnders wel een sfeer en een boodschap over te brengen op z’n publiek. Die boodschap wordt verwoord in een prachtige monoloog van de vriend van Woyzeck, gespeeld door Bart Slegers. Als de wereld toch zo vol zit met ellende, ongelijkheid en uitbuiting, waarom bestaat een mens dan eigenlijk?
Deze levensvraag is uiteraard van alle tijden. Niemand die het antwoord weet. En, net als in het echte leven, dansen de spelers vrolijk door. Maar Woyzeck kan er niet meer tegen, hij valt op z’n knieën. Waarom bestaat hij? Hij is niets, niemand. Hij is slechts een dier, dat een trucje uitvoert. En dat nog niet eens goed doet.
Het publiek blijft naar hem kijken. Ook wanneer hij bruut z’n vriendin vermoordt. En beseft mistroostig dat er nog veel te veel Woyzecks bestaan, ook nu, ook hier.

WAAROM BESTAAT EEN MENS?

Woyzeck door het RO Theater. Tekst: Georg Büchner. Regie: Gerardjan Rijnders. Spel: Rogier Philipoom, Fania Sorel, Jacqueline Blom e.a. Muzikale leiding: Oleg Fateev. Gezien op: 9 november 2008 in de Stadsschouwburg Rotterdam. Meer informatie: www.rotheater.nl
(100 woorden)
De wereld is een circustent. En de arme soldaat Woyzeck is een man die de trucs niet aankan. Dit gelijknamige stuk van de avant-gardistische Georg Büchner(1813-1937) wil de maatschappij aan de tand voelen.
In de grimmige wereld op het toneel, opgeroepen door een circustent en onheilspellende muziek, laat regisseur Gerardjan Rijnders de spelers van het RO theater Woyzeck (Rogier Philipoom) langzaam gek maken tot hij z’n vriendin vermoordt.
Als een mens zo ongelukkig is, waarom bestaat hij dan eigenlijk? Het publiek wordt met deze levensvraag geconfronteerd en beseft maar al te goed dat er ook nu nog veel Woyzecks bestaan.

dinsdag 11 november 2008

Stokbrood en zelfmoord (korte versie)

Bambie Treize. Door Bambie. 6/11, Frascati. www.bambie.org of www.theatersindenes.nl.

Een oude woning met verweerde planken op de vloer, een antieke piano, kanten gordijntjes voor het hoge raam met uitzicht op de Eiffeltoren. Oui! C’est Paris! Mime-groep Bambie brengt met zijn dertiende voorstelling een avond theater gebaseerd op Franse stomme films uit de jaren dertig. Bambie Treize, op z’n Frans voor beginners is een compilatievoorstelling van ontroerende, mooie, grappige en soms ronduit hilarische scenes rond dat thema. Om niet meer van bij te komen is vooral de scene waarin de drie acteurs zich één voor één met een dramatisch gebaar uit het raam storten. Stavenuiter en consorten bewijzen met hun onmiskenbare eigen stijl eens te meer te behoren tot de top van de hedendaagse theatermakers.

maandag 10 november 2008

De straat als een speelvlak

‘ In the Street’ een overzichtsvoorstelling van Helen Lewitt (New York, 1913). Gezien op 3 November in FOAM. t/m 18 Januari 2008.

Poetisch en maatschappelijk betrokken zijn de fotografien van de Amerikaanse fotografe Helen Lewitt. Tevens was Levitt een pionier op het gebied van kleurenfotografie. Naast haar bekende zwart-wit werk, vormen ook met name haar beroemde dye-transfers (de eerste techniek binnen de kleurenfotografie) uit de jaren 60 t/m eind jaren ‘80 een belangrijk onderdeel van deze tentoonstelling. Helen Levitt (95) is bijna 70 jaar actief geweest en mocht dit jaar de internationale SPECTRUM prijs ontvangen voor haar fotografische ouvre.

In de jaren ’40 zette zij met haar fotografisch werk de toon voor een nieuwe documentaire stijl van de Amerikaanse fotografie. Na vier jaar lang voor een commercieel fotograaf te hebben gewerkt, waar ze zichzelf de techniek had aangeleerd, ging ze, geinspireerd door haar mentoren Walker Evans en Henri Cartier Bresson, in 1936 de straten van New York op met een Leica.Veel fotografen waren in de tijd rond de sociale crisis geinspireerd voor de overheid te werken in projecten die de sociale problemen aan de orde stelden. Levitt zelf vertrok vooral uit de behoefte haar observaties van het dagelijkse leven in de straten van New York vast te leggen.

In haar fotografien als haar korte documentaire ‘In the Street’ uit 1948 weet ze het alledaagse te portretteren maar met momenten waarbij de mensen op straat bewust dan wel onbewust uit de band springen. De speelsheid, die ze vooral bij het fotograferen van kinderen vindt, spettert van haar bruisende foto’s af. Vanwege haar inspirerende documenatiemateriaal ontvangt Levitt in 1959 en 1960 twee beurzen van een fonds om weer de straten vast te leggen, maar nu in kleur.

De toevoeging van de kleur, puur, geeft de foto’s al een heel andere uitstraling, uiteraard. Opvallend is daarbij de mooie heldere kwaliteit van de kleuren. Wanneer je nieuw en oud werk naast elkaar zet, is het interessant hoe er veranderdingen in de straatbeeld die de tijd met zich meebrengt te zien zijn. Een andere mode , meer auto’s en meer welvaart. Haar leitmotief blijft echter hetzelfde, maar komt wel in een ander jasje terug. Ongetwijfeld zal dit met het rijper worden van de fotografe zelf samengaan, aangezien ze ook meer oudere mensen fotografeert. Deze weet ze nog sprekender en humoristischer neer te zetten, alsof ze je wil laten zien hoe deze eigenlijk niet veel van de kinderen verschillen. In haar latere werk zien we hoe haar composities meer rust uitstralen, ‘crowded’ foto’s maken plaats voor meer detail. Meer selectie en focus op minder aspecten leveren toch wel Levitt’s krachtige foto’s door hun eenvoud. Een meester in krachtige composities was zij vanaf het begin al, waardoor het alledaagse iets aan surrealiteit en karikaturale won. Dat ze hierin perfectie heeft bereikt, getuigt een foto uit de jaren ‘80 waarop te zien is hoe een dikke vrouw met kinderen aan haar zijde in een te smalle telefoonhokje gepropt aan het bellen is. De sitautie is buitengewoon komisch, als dat hun lichaamsdelen tot vormen lijken te transformeren en zo onderdeel lijken uit te maken van een abstract schilderij.
Bambie werkt met Franse filmclichés

Afgestudeerd aan de mimeopleiding in 1997, behaalde het duo Jochem Stavenuiter en Paul van der Laan al vrij snel succes met hun genummerde Bambie voorstellingen en sindsdien is de populariteit alleen maar gegroeid. In hun sterk fysieke theater met een tragikomische noot, absurde wendingen, onderbuik associaties en voorstellingen waarin tedere verstilde scènes afgewisseld worden met driftige uitbarstingen, is er inmiddels een eigen kleur en stijl te ontdekken. Maar iedere nieuwe voorstelling introduceert Bambie verrassende totaal nieuwe elementen die het publiek nooit heeft kunnen voorzien. Zo ook de nieuwste ‘Bambie 13’, waarin Franse filmclichés op een originele manier verpakt worden.

Ten eerste wordt het patroon gebroken door Paul van der Laan even niet mee te laten spelen. Ten tweede wordt het Nederlands, voor zoverre de personages spreken, in ‘Bambie Treize’ ingeruild voor het Frans. Voor ‘Bambie 13’ hebben de makers zich namelijk laten inspireren door de film‘ Tirez sur le pianiste’ van de Franse regisseur François Truffaut uit 1960. Hierin speelt Charles Aznavour een man die ooit de kans had een beroemd en groot pianist te worden. Door omstandigheden is dat niet gelukt en speelt hij piano in louche bars. Behalve criminelen met wie hij verwikkeld is geraakt, wordt hij achtervolgd door de herinneringen aan de tragische zelfmoord van zijn vrouw. Het enige lichtpuntje is de liefde die ontspringt bij de ontmoeting met een jonge stewardess. Helaas weegt dit niet op tegen de destructieve krachten. Dit gestileerde en zelfreflexieve melodrama van Truffaut behoort tot de ‘French New Wave’ van de jaren ’60. De melancholische sfeer, de tragikomische toon in het spel en de naïeve impulsiviteit van de personages zijn vooral de elementen die Bambie aanspreekt. Dat een Franse film het uitgangspunt vormt voor ‘Bambie 13’ is terug te zien in de vormgeving. Het decor bestaat uit een typisch Frans ingericht jaren ‘60 pittoresk kamertje welke uitkijkt op, hoe anders, de Eiffeltoren.

Frans op z’n beginners
Dat deze voorstelling ook nog eens in het Frans wordt gesproken is een gedurfde keuze. Wel is het gelukkig zo gedaan dat toch iedereen het kan volgen. Op z’n Frans voor beginners dus, in plaats van de mitrailleur tempo als in een echte Franse film. Hier zien we de spelers zweten bij het maken van de meest simpele basale zinnen in het Frans, wat veel onhandig gestuntel oplevert. Op het eerste gezicht lijkt het daarom een parodie op de filmpjes ter Franse spreekvaardigheid te zijn, waar ongetwijfeld menigeen uit het publiek gedwongen naar hebben gekeken op hun middelbare school. Niet alleen waren de filmpjes nogal eens sterk verouderd materiaal, zoals deze voorstelling doet suggereren. Ook werd er, om de afleveringen spannend te houden, altijd zichtbaar gepoogd de dialogen enigszins van een dramatische lading te voorzien. Maar omdat voorop stond dat de dialogen duidelijk uitgesproken werden, mislukte het meestal deze samen te laten gaan met enige subtiliteit dan wel spontaniteit of nonchalance. Ook in ‘Bambie 13’ stellen de spelers hun personages en die van elkaar plichtmatig voor aan het publiek en benoemen de dingen om zich heen en wat ze op het moment aan het doen zijn. Jean-Paul (Stavenuiter) stelt hakkelend Michelle (Ibelisse Guardia) aan ons voor; het meisje in wiens flat hij is en laat ons zijn stoere sprong over de tafel zien, de zogenaamde ‘le mouvement acrobatique’. Michelle, een onvervalste charmante Française stelt op haar beurt Gorge (Klaus Jurgens) voor, een mysterieuze introverte jongen. Ondanks de onschuldige dialogen wordt het duidelijk dat met het binnenkomen van de derde de twee mannen concurrentie voeren om wie het mooie meisje krijgt. Deze onderdrukte gevoelens die hun naïeve discours kennelijk niet toelaat, komen fysiek toch tot uitdrukking in de wrange wals, waarbij de twee mannen vechten om Michelle.

Dat drie te veel is, is ook duidelijk af te lezen aan de ruimte. Zo is het kamertje ook echt piepklein tot benauwd en staan er maar twee stoelen. Bij een transparant spel als in ‘Bambie 13’ sluit het doorschijnende decor goed aan. Het geeft de indruk van een gammel poppenhuisje dat op instorten staat. De personages die pas later horen op te komen, hoor en zie je van verre door de doorschijnende houten muren aankomen. Een jaren ’60 filmdecor, zo op het toneel geplaatst, geeft een lachwekkend effect met name door hoe de personages er zich in bewegen. Neem bijvoorbeeld de manier waarop Stavenuiter op een sierlijk ontworpen maar keiharde kleine stoel met een te smalle zitgedeelte gaat zitten, en dan toch dapper hardop liegt dat deze ‘tres comfortable’ is. Ze geven nimmer hardop toe dat het kamertje te klein en onpraktisch is. ‘Michelle’s appartement is klein maar fijn’ is een vaak terugkomend troostend motto. Intussen springt er om de zoveel tijd iemand uit de raam vanuit een plotselinge melodramatische uitspatting om vervolgens weer terug te keren door de voordeur alsof er niks gebeurd is. De melancholie en fatalisme is een vast onderdeel van een Franse film. Dat het een om een parodie van een aflevering van de Franse taalvaardigheid gaat wordt hiermee ondermijnd, daarvoor zijn de wendingen te absurd.

Film als inspiratiebron
Eerder heeft Bambie voorstellingen gemaakt aan de hand van een film. De film ‘Gods Must Be Crazy’ (1980), over een Afrikaans stam bij wie de moderne wereld zich onverwacht manifesteert in de vorm van een Colaflesje, diende als inspiratiemateriaal voor de vorige voorstelling. Dat leverde in Bambie 12 onder andere scene’s op waarin een blikje fris ritueel werd geslacht en de acteurs een inwijdingsritueel met stropdassen om hun hoofden geknoopt dansten. Ook bij Bambie 8 putten de Bambies veel uit films van Werner Herzog en Klaus Kinski. Ieder acteur koos een personage uit een van de films, waar vervolgens volledig nieuwe scene’s uit ontstonden. Van der Laan: ‘Het fijne aan het werken vanuit een film is dat je je eigen spel tegen een afgerond geheel kunt afzetten. Je begint bij iets dat al is uitgewerkt. Je kunt vertrekken vanuit de personages, zoals in Bambie 8, en dan juist niet doen wat in de film gebeurt. Zo kun je een stap verder gaan en nieuw materiaal ontwikkelen.’

Aangezien de tragikomische film ‘Tirez sur le Pianiste’ over een pianist gaat die zijn gouden tijd heeft gehad lijkt ook ‘Bambie 13’ de toeschouwer mee te willen nemen naar een andere tijd, die tegenwoordig niet meer zou kunnen bestaan. Maar hoe leef je in deze ‘afgekeken tijd’? Een tijd waarin je zelf niet geleefd kunt hebben? In ‘Bambie 13’ wordt de Franse film uit de jaren ’60 onderzocht vanuit een fascinatie en nieuwsgierigheid ervoor. Bambie laat zien hoe zij de film ervaren, waarbij ze zich onder andere afvragen waar de melancholie van de personages in godsnaam vandaan komt. Zou het door de taal komen of te smalle appartementen? We zien een oprechte humoristische visie op het toneel van de ontmoeting van nuchtere Nederlanders levend in het nu en hier met de Franse film uit de jaren ’60.

‘ Bambie 13 (Treize)’ door Bambie. Regie en begeleiding: Paul van der Laan en Marijn van der Jagt. Gemaakt en gespeeld door: Jochem Stavenuiter en Paul van der Laan. Decor:Dianna van de Vossenberg. Kostuums: Atty Kingma Licht en techniek: Paul de Vrees. Gezien op: 27 Oktober, t/m 31 Januari op tournee
.

zondag 9 november 2008

Wat foto's in plastic kistjes

Nietsvermoedend sloot ik tijdens de museumnacht in Amsterdam aan in de immens lange rij in Mediamatic. Al deze mensen stonden te wachten tot zij een bouwsel van zwarte plastic kistjes konden betreden. Ook Mediamatic had blijkbaar niet op deze opkomst gerekend want de mijnwerkerslampen die iedere bezoeker eigenlijk op moest waren er al snel doorheen en werden door de bezoekers provisorisch vervangen door fietslampjes, die menig Amsterdammer altijd op zak heeft.

Eindelijk binnen. Het zwarte bouwsel hangt vol foto’s van ruig uitziende mannen. Een kleine deceptie onder de bezoekers: Hebben we hier nu al die tijd op gewacht? Kunnen ze deze foto’s niet gewoon aan de muur in het museum hangen? Gehaast wordt er langs de foto’s gelopen, snel weg hier en op naar het volgende museum.

Maar langzaamaan verandert de sfeer. Er is iets vreemds aan de hand met deze mannen. Die man lijkt wel borsten te hebben, even met het lampje bij schijnen. Nee toch niet, het zijn maar littekens… Maar littekens? Langzaamaan groeit het besef, deze mannen waren ooit vrouwen.

De sfeer verandert totaal. Een persoon die er mannelijker uitziet dan de gemiddelde man, maar ondertussen zwanger is zoals alleen een vrouw kan. Dit is heftig zeg. Terwijl niemand meer verbaast opkijkt van een omgebouwde man, is een omgebouwde vrouw toch andere koek. Woeste baarden, gespierde lichamen, borstkassen bedekt met borsthaar, ruige tattoos, volle wenkbrauwen en niets anders dan twee littekens onder de borst die verraden dat deze mannen ooit vrouwen zijn geweest. En het schokkendste is, deze transboys zullen menig vrouw op straat achterom doen kijken. Is een transboy het creëren van de perfecte man?

Maker van dit project, Kael T. Block, is zelf zo’n transboy. Toen zij in 2003 besloot een hij te worden bleek er weinig visuele documentatie van omgebouwde vrouwen te bestaan, terwijl dit juist zo belangrijk is bij de besluitvorming om wel of niet de stap te zetten. Kael besloot zelf op onderzoek te gaan, ging reizen door Canada, Amerika en Europa en portretteerde verschillende transboys. Hiermee ontstond het project “XX Boys” wat nu in Mediamatic te zien is. XX Boys is onderdeel van de tentoonstelling “Kiki on Steroids”, waarbij ook werk van Bogomir Doringer (het proces van man naar vrouw en weer naar man), en Ine Poppy en Jetty Verhoeff (portretten van vrouwen met baarden) te zien zijn.

Nog dagenlang heb ik met deze transboys in mijn hoofd rond gelopen. Wat maakt het zien van een omgebouwde vrouw zoveel schokkender dan het zien van een omgebouwde man? Wat doe je wanneer de jongen waar je verliefd op bent ooit een vrouw blijkt te zijn geweest? Vragen waar ik nu geen sluitend antwoord op weet, en waarvan ik het antwoord waarschijnlijk ook altijd schuldig zal moeten blijven. De tentoonstelling is nog tot 4 januari 2009 te zien en alsof er nog niet genoeg reden is een bezoekje te brengen is het nog gratis ook.

Gezien op: 1 november 2008 in Mediamatic Amsterdam
Nog te zien tot: 4 januari 2009

donderdag 6 november 2008

Stokbrood en een zelfmoord

Bambie Treize. Door Bambie. 6/11, Frascati. www.bambie.org of www.theatersindenes.nl.

Een oude woning met verweerde planken op de vloer, een antieke piano, kanten gordijntjes voor het hoge raam met uitzicht op de Eiffeltoren. Oui! C’est Paris! Tel daarbij op een onmogelijke liefde, een sigaret in een mondhoek en een suïcidale sprong uit het raam en voila, men waant zich sans détours in een zwart-wit film uit de jaren 30.


Paul van der Laan en Jochem Stavenuiter toonden zich met hun mimegroep Bambie al in 2003 meesters van de kleine ruimte. De achtste voorstelling van hun mimegroep Bambie speelde zich af in een op het podium gesitueerde keuken annex schip, dat maar net drie personages kon herbergen. Het decor van Bambie Treize, dat vorige week in première is gegaan in Frascati, is zo mogelijk nóg kleiner. Het weerhoudt de spelers nergens van. Ze springen, rollen en vliegen door de kamer. Het lukt ze om de ouderwetse dramatiek die men herkent van de Franse stomme films uit het begin van de vorige eeuw, te doen herleven en op de hak te nemen.Het is ouderwets Bambie plezier.

Van het begin tot het einde spreken de drie acteurs Frans. Het is alsof ze een taal les van een cassette bandje uit hun hoofd hebben geleerd. Het beperkte vocabulaire dat de spelers hanteren, leidt tot absurde scènes. Zoals die waarin ze elkaar toeroepen Jean Paul te zijn. “Non, je n’est pas Jean Paul!”. Het benoemen van een stoel of van de kleur van de muur wordt tot dramatisch hoogtepunt getild. De anekdote is met geen mogelijkheid te volgen, laat staan te voorspellen. Jean Paul houdt van Michelle, Michelle houdt van George, Jean Paul springt uit het raam om vervolgens doodleuk weer door de deur naar binnen te lopen. Een tien minuten durende scène volgt waarin alle drie de personages zich aan één stuk door uit het raam werpen om vervolgens weer hun entree te maken. Het is hysterisch en hilarisch! En zo plotseling als de act begon, zo plotseling is hij ook weer afgelopen om plaats te maken voor het volgende pathetische mini melodrama. Het kleinste akkefietje geeft aanleiding tot een uitwisseling van doordringende blikken of tot een groots gevecht. Dit alles moet u zich voorstellen op een bedje van aanzwellende vioolmuziek.

De romantiek van die jaren mag natuurlijk niet vergeten worden. Daarom ontroeren Jochem Stavenuiter en Ibellise Guardia tegen het einde met een minutenlange, hartstochtelijke soort van film kus, die uitloopt op een prachtig staaltje mime-dans. De choreografie voor drie op zo’n matje waarop men vroeger danspasjes aangeleerd kreeg, heeft Bambie overduidelijk te danken aan de medewerking van danser Klaus Jürgens. Zijn bijdrage is bepaald niet onverdienstelijk; net als in zijn tijd bij het Hans Hof Ensmeble weet hij de dans tot leven te wekken, zonder van de uitvoerders ballerina’s te maken. Ook het prachtige pianospel van Ibellise Guardia mag niet onopgemerkt blijven. Mimegroep Bambie heeft ‘t ‘m weer geflikt; nummer 13 van de reeks is zonder meer een van de meest orginele en fantasievolle producties van dit seizoen! Men vraagt zich wel enigszins ongerust af; waar is Paul eigenlijk?

Ode aan de levenslust

door: Yvonne Kruiper


Tentoonstelling: Kleur op de planken
Onderwerp: Werk van vormgever Nicolaas Wijnberg

Locatie: Theatermuseum
Datum: 5 november 2008


Een stanleymesje, karton, een doosje waterverf en een flinke dosis geduld en toewijding. Dit zijn de ingrediënten waarmee Nicolaas Wijnberg zijn toneelmaquettes bouwde. Met verwondering kan men deze kleine kunstwerkjes aanschouwen in de tentoonstelling ‘Kleur op de planken’.
Het Theatermuseum in Amsterdam wijdt van 26 Mei tot en met 31 December een tentoonstelling aan de in 2006 overleden beeldend kunstenaar. Behalve maquettes zijn er op de tentoonstelling veel schetsen, decorontwerpen, kostuums en affiches te zien. Daarnaast zijn er ook oude zwartwitfoto’s te zien en draait er een documentaire waarop Wijnberg wordt gevolgd tijdens het vormgevingsproces van een theaterproductie.
De tentoonstelling is intiem opgezet, waarbij de bezoeker een kijkje krijgt in de keuken van een innovatieve vormgever die van grote invloed is geweest op de scenografie in Nederland. Van persoonlijke anekdotes tot uit schriftjes gescheurde viltstiftschetsjes worden tentoongespreid . De expositie beslaat slechts een bescheiden drie zaaltjes, maar geeft een mooi beeld weer van de veelzijdigheid van een man die we tegenwoordig een ‘allround scenograaf’ zouden noemen.
Naar eigen zeggen was Wijnberg altijd op zoek naar het imaginaire dat het publiek ver weg voert van deze treurige wereld. Dit komt tot uiting in zijn kleurrijke en extraverte verbeeldingen in decor en kostuumontwerpen. Zijn creaties waren in de naoorlogse periode nog ongekend en zeer baandoorbrekend. En hoewel de ontwerptechnieken dezer dagen veel ontwikkelingen hebben doorgemaakt, blijven de werken van Wijnberg getuigen van een creatieve geest zoals die maar zelden geboren wordt. Met name de maquette van de komische opera ‘l’heure espagnol’ laat Wijnbergs kwaliteiten zien als het gaat om het gebruik van perspectief en trompe l’oei. In dit werk zijn duidelijk de invloeden te zien van Picasso, Bérard en Chirico. Het gebruik van scheve muren, dieptebedrog en extraversie in kleur en vorm creëren een unieke stijl die Wijnberg veel waardering opleverde. Zo werkte hij onder andere samen met met theatermakers als Pjotr Sjarov, Johan de Meester en Ton Lutz en bij gezelschappen als de Nederlandse Comedie, het Scapino Ballet en het Nederlands Dans Theater. Behalve in de theaterpraktijk werkte Wijnberg vanaf 1972 jarenlang als eerste hoogleraar scenografie aan de Jan van Eyckacademie in Maastricht.
Reden voor de vele samenwerkingen was niet alleen het creatieve talent van Wijnberg, maar ook zijn levenslustige houding en gevoel voor humor. Jos Groenier, geestverwant van Wijnberg, opende de tentoonstelling en schetste Wijnberg als ‘een man die hield van mopperen, maar bovenal van zinnelijke genoegens zoals daar zijn het passioneel bedrijven van de liefde en het koken én nuttigen van overheerlijke gerechten’. Deze bourgondische levenshouding is in de weelderigheid van zijn ontwerpen zeker terug te zien.
Voor wie meer wil zien van het werk van Wijnberg is er ook in Arnhem een tentoonstelling gewijd aan zijn werken. Het Museum voor Moderne Kunst geeft een overzicht van zijn vrije werk in de tentoonstelling FIGURA.
De tentoonstelling in het theatermuseum - overigens de laatste tentoonstelling die op de locatie van de Herengracht te zien zal zijn – brengt een eervolle ode aan een scenograaf die zijn sporen in theaterland heeft nagelaten, met stanleymesje en penseel.

Valkhof Nijmegen: Romeinse ‘blingbling’

Pracht en praal, luxe en weelderigheid, decadentie ten top: de Romeinen hielden wel van het goede leven.

2000 jaar geleden woonde de Romeinse ‘Quote 100’, een kleine groep superrijken, in immense villa’s aan de Golf van Napels. Keizers, vermogende families en rijke handelaars vormden deze bovenlaag. De streek rond Napels bood de elite het ideale decor voor een onbezorgd leven in overvloed: een kust met geweldige uitzichten, een mild klimaat en een vruchtbare bodem, dankzij de vulkaan Vesuvius. Ongelofelijke rijkdommen sierden huis en haard.

Bezittingen van deze elite, pronkstukken uit het Nationaal Archeologisch Museum in Napels, worden voor het eerst buiten Italië getoond: muurschilderingen, beelden van brons en marmer, fonteinen en sieraden. Museum het Valkhof Nijmegen laat bezoekers met de tentoonstelling ‘Luxe en decadentie: leven aan de Romeinse goudkust’ even ervaren hoe het moet zijn geweest om deel uit te maken van deze vermogende bovenlaag van weleer.

Door middel van een korte documentaire aan het begin van de tentoonstelling worden bezoekers geïntroduceerd in de wereld van luxe en decadentie aan de Italiaanse goudkust, zo rond de eerste eeuw na Christus. Initiator en vormgever van de tentoonstelling, prof. Eric E. Moormann, zien we door Napels lopen waar stille getuigen van die voortvarende tijd nog steeds zichtbaar zijn. Wanneer we vervolgens de tocht door de verschillende zalen zelf beginnen zien we deze getuigen opgesteld en lijkt het alsof we een sprong terug in de tijd maken. Transparante dubbele doeken zijn gespannen tussen de verschillende zalen en dienen als een soort wanden. Door de belichting, de gedrukte afbeeldingen en de citaten van beroemde Romeinse schrijvers, zoals Plinius de Oude, op de transparante doeken wordt een dromerige sfeer opgeroepen die bijdraagt tot het verbeeldingsvermogen van de bezoeker. Door middel van muziek, licht en zelfs geuren probeert Museum het Valkhof de bezoekers echt te laten wanen in vroegere tijden. Wanneer we ons bijvoorbeeld naar de siertuinenzaal begeven, vol fonteinen en beelden, worden we getrakteerd op vogelgezang en een heerlijk bloemige geur. Ook zijn er in verschillende zalen 3D-animaties te zien van Romeinse villa’s en tuinen die tot de verbeelding spreken en de bezoeker helpen de tentoongestelde objecten in een context plaatsen.

Zelfs in dit materialistische en kapitalistische tijdperk lijken bepaalde facetten uit het luxe leven van de Romeinen te gek voor woorden: Romeinse vrouwen die blond haar laten overkomen vanuit Germanië, parfum uit Arabië, en goud en parels uit een andere uithoek van het enorme Romeinse Rijk. Maaltijden bestaande uit gebakken zanglijsters, oesters en pauwentongen met daaromheen tientallen slaven in dienst van de elite om ze in alles te voorzien. Otium was een manier van leven waarnaar deze allerrijksten streefden en waarin zij zichtbaar slaagden: een luxe leven vrij van alledaagse beslommeringen en verplichtingen.

De laatste zaal van deze tentoonstelling laat objecten zien waaruit blijkt dat Romeinse luxe en decadentie niet alleen binnen de Italiaanse grenzen bleef. Bij de verovering van Germanië en de stichting van Nijmegen, zo’n tweeduizend jaar geleden, namen de Romeinen kostbare bezittingen mee zoals bronzen beeldjes, sieraden en zilveren schalen. Deze vondsten, die bijna letterlijk onder het Valkhof Museum lagen en onderdeel zijn van de vaste archeologische collectie van het museum, vormen een mooie afsluiter van een schitterende, bijna betoverende tentoonstelling.

‘Luxe & Decadentie, leven aan de Romeinse goudkust.’ Het internationaal samenwerkingsverband tussen onder meer het Museo Archeologico Nazionale in Napels en Museum het Valkhof Nijmegen bleek in 2007 met de tentoonstelling ‘De laatste uren van Herculaneum’ al meer dan geslaagd. Met deze toptentoonstelling ontving Museum het Valkhof het hoogst aantal bezoekers ooit, namelijk 121.290. Ook met de ‘luxuria’ tentoonstelling van dit jaar zal het resultaat ongetwijfeld succesvol zijn. Tot 5 januari zal het decadente leven van de oude Romeinen nog te bewonderen zijn in Museum het Valkhof in het Romeinse Noviomagum oftewel Nijmegen; de oudste stad van Nederland.
Kijk voor meer informatie op www.museumhetvalkhof.nl .

woensdag 5 november 2008

HORMONEN MAKEN DE MAN

Kiki on steroids! Werk van o.a.: Kael T Block en Lupe van Bogomir Doringer. De tentoonstelling is t/m 4 januari 2009 te zien bij Mediamatic Bank. Voor meer informatie: www.mediamatic.net

Het licht van je hoofdlamp schijnt in het door zwarte kratten gevormde doolhof. Even moeten je ogen wennen aan de nieuwe ruimte en je oren aan de dreunende muziek. De gangetjes zijn smal. Dan zie je rechts van je een foto hangen op posterformaat. Een jongen met een ontbloot bovenlijf kijkt stoer in de camera. In z’n linkerwenkbrauw prijkt een piercing, z’n armen zitten vol met tatoeages en hij heeft een klein baardje. Was hij ooit een meisje?
Dat was hij, want de tentoonstelling Kiki on Steroids! gaat over transseksuelen. Deze tentoonstelling, die sinds 17 oktober te zien is in de Mediamatic Bank, maakt deel uit van de ikikik! serie over zelfrepresentatie op internet. Het internet is immers de plek waar je jezelf kunt presenteren zoals je het liefste zou willen zijn. Voor dit onderdeel van de serie zijn foto’s van Kael T Block en Lupe van Bogomir Doringer gebruikt.
Laatstgenoemde is een dj, die het proces van genderverandering tweemaal aan den lijve heeft ondervonden. Geboren als man liet Bogomir Doringer zich ombouwen naar een vrouw. Een aantal jaren bleek dit toch niet de juiste keuze te zijn en heeft hij zich nogmaals laten opereren om weer man te worden. Van dit heftige proces heeft hij foto’s gemaakt, die in een hoekje onderin het doolhof op een scherm te zien zijn.
De rest van het bijzondere labyrint hangt vol met het werk van Kael T Block. Hij fotografeert de omgebouwde vrouwen alleen na hun operatie. Ze zijn dus allemaal mannen. De foto’s tonen voornamelijk het gezicht en (vaak) ontblootte bovenlijf. Het overgrote deel van de mannen is zwaar behaard en de meeste van hen dragen piercings en hebben tatoeages.
Opvallend is dan ook dat het hier om stoere mannen gaat. ‘Mannen-mannen’, leunend tegen een muur vol graffiti of tegen een grote auto. De meeste kijken stoer en serieus de camera in, bij een enkeling is een vage glimlach te ontdekken. Willen zij de wereld overtuigen van hun mannelijkheid? Hebben ze daarom allemaal een baard?
Als dat zo is, dan lukt hen dat zeker. Bij bijna alle afgebeelde mannen verraden alleen littekens op hun borst dat ze ooit borsten hadden. Vol verbazing zoek je naar iets vrouwelijks of probeer je je voor te stellen hoe deze mannen eruitzagen toen ze nog vrouwen waren.
Maar binnen de wetenschap lijkt alles mogelijk te zijn, zelfs een complete transformatie. Hoe kan dat nu toch allemaal? Een deel van die vraag wordt beantwoord door een documentaire die te zien is. De expliciete beelden –er wordt een complete operatie van het geslachtsdeel uitgezonden-, zijn af en toe schokkend, maar geven wel een kijkje in de complexe wereld van de transseksuelen.
Want dat het leven van een transseksueel moeilijk is, is duidelijk. Een geslachtverandering is zowel psychisch als fysiek erg zwaar en ingrijpend. Deze indrukwekkende tentoonstelling roept dan ook gevoelens van medelijden en bewondering op. Er is lef voor nodig om te zeggen dat je eigenlijk een vrouw of man zou willen zijn.

dinsdag 4 november 2008

Schitteren in de spotlights

Het gonzde al enige tijd in de stad: hij komt eraan! Al maanden lang hingen de posters verspreid door de stad. In elke krant heeft wel een artikel of uitbegreid interview gestaan. Damien Hirst wist zijn creatie al legendarisch te maken nog voordat het af was. Afgelopen zaterdag was het dan zover. Tijdens de jaarlijkse museumnacht startte de eerste Nederlandse tentoonstelling van het duurste kunstwerk dat ooit gemaakt werd: For the love of God.

Een aantal meter voor de buitendeur van het museum staat een bord opgesteld met de tekst “vanaf hier nog een half uur wachttijd tot bij de kassa”. De rij is echter nergens te bekennen. Dat is eigenlijk wel jammer. Het idee dat je iets heel exclusiefs gaat zien waar iedereen een hele tijd voor in de rij moet gaan staan, geeft absoluut een meerwaarde aan het werk. Het media circus dat aan de opening vooraf ging maakt zo gezien ook integraal deel uit van het kunstwerk. De wetenschap dat het object voor vijftien miljoen euro gemaakt werd en inmiddels bijna het vijf voudige waard is, helpt ook mee aan dat instant gevoel van onbetaalbaarheid.

In zaal 10 van het Rijksmuseum staat nu de met diamanten ingelegde schedel opgesteld, alsof het een van de meesterwerken uit de gouden eeuw betreft. De afwezigheid van de rij voor de kassa wordt goedgemaakt door de enorme rij voor zaal 10. Gelukkig maar. De sfeer in de rij is gespannen, een beetje alsof we op het punt staan het net ontdekte graf van Toetankamon te betreden. Eenmaal aan de beurt, worden de bezoekers door de stem van een suppoost het zwarte gat in geleid. Stikdonker is het er. Met de handen langs de muur voor houvast en de ogen opengespert is iedereen op alles voorbereid. En dan weet hij toch nog heel onverwacht je blikveld in te schuiven.

Daar ligt ‘ie dan. Het is het enige dat te zien is in het pikkedonker. Opgebaard in een glazen kistje alsof het doornroosje zelf is. Alle ruim 8000 loepzuiveren diamantjes en die ene hele grote Skull Star Diamond midden op het voorhoofd glinsteren zo fel dat het bijna pijn aan de ogen doet. Tegelijkertijd is wegkijken er niet bij. De ekster in de mens neemt het over, er is niets aan te doen. Dan volgt het besef dat hier een afgietsel ligt van een échte mensenschedel, dat het échte mensentanden zijn. Het maakt het bezoek haast tot een religieuze ervaring. Alsof hij elk moment tot leven kan komen om je de zin van het leven te verklappen.

Af en toe verzucht een medebezoeker hoe perfect For the love of God wel niet is. Dat kan dan alleen maar beaamt worden.

For the love of God van Damien Hirst. Gezien op 3 november 2008 in het Rijksmuseum. Het werk is aldaar te zien tot en met 15 december. Voor informatie over de tentoonstelling kijk op www.rijksmuseum.nl . Voor opinies kijk op www.fortheloveofgod.nl

vrijdag 31 oktober 2008

Met zijn allen alleen

Gepubliceerd: 25 oktober 2008, TM

Een groot kaal toneel met daar in het midden, helemaal alleen, een in het zwart gehulde vrouw. Haar armen bedekt met tattoos en haar haren zwart geverfd. Een erg gezellige indruk maakt ze niet. Toch staat deze vrouw er niet alleen voor. Het publiek is lotgenoot in deze situatie: Naast elkaar zitten is niet toegestaan en dus zijn we met zijn allen alleen. Dit is het concept van de voorstelling “All the Lonely People and Me”, waarvoor maakster Claire Fleury op onderzoek ging in de volgens haar eenzaamste stad ter wereld: New York. Het resultaat? Een zestig minuten durend relaas over de eenzaamheid.

Want iedereen is eenzaam volgens deze Claire. Dus als ze het over “ik” heeft dan bedoelt ze iedereen. “Jij” is allemaal, en “ik ben jij”. Het verhaal begint. Een meisje alleen in het café. Er zijn twee mogelijkheden, of ze wacht op iemand, of ze is alleen. Als ze alleen is, dan stopt het verhaal. Als ze op iemand wacht dan zijn er weer twee mogelijkheden. Of de ober komt naar haar toe om haar te vragen af te willen rekenen omdat ze niet goed is voor de klandizie. Of er zal iemand naar haar toe komen om te vragen of de stoel naast haar vrij is, en of hij die misschien mee zou mogen nemen naar een tafeltje verderop. Kortom, liefde is onbetrouwbaar, op eenzaamheid kun je bouwen. Waarom een betrouwbare vriend als de eenzaamheid inruilen voor een paar volslagen onbetrouwbare vlinders? Want als die vlinders verdwijnen, dan heb je de poppen aan het dansen. De trouwe eenzaamheid heeft al die tijd op je gewacht en zal nu genadeloos toeslaan, aldus Claire. Waar gaat deze voorstelling heen? De kant van Elckerlyc? Waarbij het niet de eenzaamheid, maar de deugd is waarop men enkel vertrouwen kan?

Nee, gelukkig wordt het zo moralistisch niet. Gelukkig wordt het ook geen verbitterd betoog van een eenzame vrouw. Claire Fleury weet van de eenzaamheid iets humoristisch te maken. Een enkele keer probeert ze een pleidooi voor de liefde te geven. Voor degene die in de liefde geloven. Maar verder dan dat een partner handig is om de schuld op af te schuiven komt ze niet. En net wanneer ze het publiek heeft weten te overtuigen dat een partner alleen maar tot last is, enkel je spullen kwijt maakt, en het laatste stukje chocola waar je net zo zin in had opeet, gooit ze het over een andere boeg.

Ze danst voor een derde keer. Waar de link tussen haar twee voorafgaande dansintermezzo’s en de tekst nog volkomen onduidelijk was, is deze onduidelijkheid nu verdwenen. Anders dan de voorgaande keren ziet deze afsluitende dans er niet meer stoer en onafhankelijk uit, maar maakt het een verslagen kwetsbare indruk. Is de eenzaamheid niet stiekem toch voor watjes? Is je aan iemand durven binden niet veel stoerder? Is zo’n partner om de schuld op af te schuiven misschien toch wel fijn?

Waar komt deze drastische wending van eenzaamheid naar het toch samen willen zijn vandaan? Wat schuilt er nog meer achter deze voorstelling? Het antwoord is te vinden op de internetsite YouTube. Hierop heeft Fleury filmpjes van haar zoektocht naar de eenzaamheid geplaatst. Een dronken man bij een prullenbak midden in New York. Honderden passanten. Af en toe blijft er iemand staan om het tafereel te aanschouwen. Niemand die hem helpt. Hij haalt letterlijk steun bij een prullenbak die doet voorkomen dat hij omvalt. Nog een filmpje: Een vrouw met een plastic “I love New York” tasje die een taxi probeert aan te houden. Niet één taxi stopt. Uiteindelijk keert de vrouw naar huis alsof zij nooit een taxi aan heeft willen houden. De eenzaamheid die we hier zien maakt een trieste indruk, en strookt niet met het stoere onafhankelijke beeld van de eenzaamheid waarmee Fleury haar pleidooi en haar zoektocht begon.

Wat een opluchting, we hoeven het niet allemaal alleen te doen, Fleury heeft het onderzocht. Haar zoektocht was echt, de voorstelling autobiografisch, rustig en puur. Dit soort theater werkt dus ook nog in de tijd waarin het ervaringstheater hoogtij viert. Fleury laat zien dat het publiek niet daadwerkelijk aan een voorstelling mee hoeft te doen om er deel van uit te maken. De voorstelling is moeilijk onder een kopje te plaatsen. Het neigt naar cabaret, maar bevat niet de liedjes, het bevat te weinig dans en teveel tekst voor een dansvoorstelling, en tot slot bevat het ook nog videofragmenten. Kortom onder welk kopje we de voorstelling ook zouden scharen, de lading volledig dekken zou het niet. We kunnen het een interdisciplinaire voorstelling noemen, maar dat is dan ook het kenmerk van theater. Wat in elk geval geconcludeerd kan worden is dat Fleury alle facetten van haar kunnen benut heeft.

Claire Fleury is namelijk niet alleen theatermaakster en actrice. Ze heeft ook een dansachtergrond en is daarnaast videokunstenaar. Ze maakte eigen voorstellingen als “Wonderful Life“, “Murphy’s Law” en “Hemel op Aarde”. Voor het Festival aan de Werf regisseerde zij de voorstelling “Drive” en ze speelde een rol in de voorstelling “Over Morgen” van theatermaakster Laura van Dolron, die hiermee de BNG Nieuwe Theatermakers Prijs won. Ook voor All the Lonely People and Me werkte ze samen met Dolron die hierbij een adviserende rol speelde. Zelf heeft Fleury het idee, de tekst, de video en het spel tot haar rekening genomen. Laten we hopen dat Claire Fleury de eenzaamheid voorgoed afgezworen heeft, want het zou toch zonde zijn als ze haar mooie humoristische teksten met niemand zou willen blijven delen.

Gezien: All the Lonely People and Me door Claire Fleury
Op: Dinsdag 21 oktober 2008, theater Bellevue Amsterdam
Niet meer in de theaters

La strada, la strada!

De straat is ons leven en ons leven is de straat.

Een brombakfiets en een filmprojector, vier jongens en twee meiden. Op een betrekkelijk leeg podium danst het stel jongeren op de harde beats van hiphopmuziek, terwijl het publiek binnenstroomt. De één danst op rolschaatsen, de ander met een basketbal en weer een ander toont zijn breakdancemoves onder luid gejuich van de groep. Zodra de zaal gevuld is, stopt de muziek. Zjieraffe (Adison dos Reis), spreekstalmeester van deze avond, komt tevoorschijn en begint een gepassioneerd monoloog waarin hij het straatleven verheerlijkt. Hij belooft ons een mooi verhaal vol dans, zang en straatkunst; een voorstelling over de straat, macht en liefde. ‘Het is hier binnen niet veel anders dan daar buiten. Het is liefde en moord, passie en dood. Die straat: dat zijn wij allemaal. La strada, la strada!’

Strada is losjes gebaseerd op de film La Strada van Federico Fellini uit 1953. La Strada vertelt het verhaal van Gelsomina en Zampanò. De enigszins simpele en naïeve Gelsomina is door haar moeder verkocht aan de ruwe kermisklant Zampanò. Terwijl hij op jaarmarkten en kermissen zijn krachttoeren verricht, moet Gelsomina op een trommel roffelen, meespelen in komisch bedoelde sketches en met de pet rondgaan. Zampanò behandelt het meisje, met wie hij samenwoont onder de huif van zijn motorbakfiets, slecht. Gelsomina dreigt weg te zakken in apathie, tot ze de vrolijke koorddanser ‘de Gek’ ontmoet. Hij opent haar blik op de wereld en leert haar Zampanò te zien als de gesloten, onzekere figuur die hij is. Hij leert haar zelfs een beetje van Zampanò te gaan houden. Helaas, Zampanò en de Gek zijn als water en vuur. Een fikse ruzie loopt uit op de moord van de Gek. Gelsomina stort in. Ze vertrekt om nooit weer terug te keren naar Zampanò. Wanneer Zampanò jaren later verneemt dat Gelsomina is overleden, beseft hij pas wat hij heeft weggegooid.

Hoewel de verhaallijn enigszins is aangepast, blijft het centrale thema in Strada onveranderd: net als in de filmklassieker van Fellini, is dit het leven van straatartiesten. In de voorstelling Strada zijn de namen van de film aangepast: Zamp (Sandro Lima) is de ruwe straatartiest, Cool (Fifamè Awuno) is het naïeve meisje dat met hem meereist, en Matto (Jairzinho Winter) heeft de rol van ‘de Gek’. De straatartiest Zamp neemt Cool mee in zijn brombakfiets. Anders dan in de film vertonen Zamp en Cool geen circusacts: daarentegen trekken ze samen rond om met hun filmprojector hun zelfgemaakte films te laten zien in straten, kroegen en pleinen. Deze filmfragmenten vertonen dansende, zingende en muziekmakende jongeren van de straat. Net als in de film behandelt Zamp zijn medereizigster als grof vuil. Maar Cool is, in tegenstelling tot Gelsomina, niet op haar mondje gevallen en verlaat Zamp na een zoveelste ruzie met opgeheven hoofd.

Het verhaal van la Strada is op zo’n manier aangepast en naar deze tijd gehaald dat het publiek zonder de film te hebben gezien de voorstelling kan begrijpen. Dominante mannen zoals Zampanò bestaan ook in deze tijd nog, dus veel verandering in die zin is niet nodig geweest. Wat wel opvalt is de emancipatie die bij de aanpassing van het verhaal blijkbaar heeft plaatsgevonden wanneer we kijken naar Gelsomina. Was Gelsomina bij Zampanò namelijk nog een mak lammetje; in de voorstelling spreekt Cool Zamp zonder blikken of blozen tegen en is ze niet bang om voor zichzelf op te komen. Wellicht een onderliggende morele boodschap in deze tijd waarin meisjes, wanneer we alleen al kijken naar het fenomeen loverboys, zich steeds minder lijken te realiseren hoe ze voor zichzelf op moeten komen.

Door de afwisseling van gespeelde en gefilmde scènes en de verhalende monologen van Zjieraffe vormt Strada een dynamisch geheel. De onderbrekingen van dans en zang op zowel video, als live op het podium, zorgen bovendien voor een interdisciplinaire, verrassende voorstelling met een hoog tempo. Ondanks dit hoge tempo is het verhaal goed te volgen. De monologen van Zjieraffe helpen hierbij: hij knoopt de verschillende scènes aan elkaar met zijn verhalen. Zijn visies geven het publiek stof tot nadenken waardoor de aandacht hoog gehouden wordt.
De hoofdrolspeelster Fafimè Awumo (Cool), afgestudeerd aan de toneelacademie in Maastricht, blijkt een multitalent: zingen, dansen, acteren. Het komt allemaal even natuurlijk en geloofwaardig over. Het meest populair blijkt de bijrol van One gespeeld door Michael van Beek. Zijn ongelofelijke freestyle basketbalkunsten zorgen regelmatig voor applaus dat hij dubbel en dwars verdient.

Net als in 2007 is Strada 2008 een coproductie van Bekijk ´t,
ISH en rZpkt, in samenwerking met FOAM. Regisseur Dick van den Heuvel herschreef het script voor de reprise en gaf de winnaars van de Kunstbende-wedstrijd 2008 een rol in de voorstelling: het zijn hun acts waaronder dans, muziek en zang, die worden getoond op de filmprojector van de hoofdpersoon Zamp. Wat vooral populair bleek te zijn in Strada 2007 was het feit dat het publiek mee mocht acteren, zingen en dansen. Dit hoge niveau van interactie bleek de jongeren aan te spreken. Aan het einde van de voorstelling werd zelfs een heuse workshop georganiseerd waarin het jonge publiek zelf een Strada-film kon maken met hun visie op straatkunst. Raadselachtig is het dan ook, waarom regisseur Dick van den Heuvel er in zijn tweede versie voor kiest juist dát succesvolle element weg te laten. Het project Strada van Bekijk ’t heeft als doel het jonge publiek aan te spreken op hun eigen creativiteit door ze kennis te laten maken met kunst op hun eigen niveau: straatkunst. Zo hoopt dit project de jeugd te prikkelen om verder op onderzoek uit te gaan en vanuit daar ‘hogere’ kunst op te zoeken. Jammer genoeg komt juist deze boodschap in Strada 2008 niet meer over.
De voorstelling zit goed in elkaar, is gebaseerd op een mooi verhaal en op het spel van de acteurs valt weinig aan te merken. Maar stond het jonge publiek in 2007 nog op het podium mee te dansen, in 2008 blijven ze netjes op hun klapstoelen zitten.

Strada (reprise), door Bekijk ‘t met medewerking van ISH, rZpkt en FOAM. Gezien: 28 oktober 2008. Tekst en regie: Dick van den Heuvel. De voorstelling is op tournee, kijk voor meer informatie op
www.bekijkt.nl.

Bodemloos drama boven op een dak

Geïnspireerd door ‘Black Bird’ van Nina Simone schreef Sanne Vogel de nieuwe toneeltekst Raaf, over drie jonge mensen die, volgens de flyer, op het randje van de samenleving balanceren. Twee broers hebben zich teruggetrokken op het dak van een oude parkeergarage naast een nest jonge raven. Een van de broers, die lijdt aan het syndroom van Asperger, denkt soms dat hij een van die vogels is. Men voelt het plot al aankomen. Het lijkt verdomme wel een Ibsen.

De jongens zijn gevlucht omdat de gehandicapte broer een meisje ernstig heeft mishandeld. Op een zekere dag voegt een heel gewoon meisje uit een keurig gezin, gespeeld door Sanne Vogel zelf, zich bij de jongens op het dak. Het meisje is hartstochtelijk op zoek naar ellende, naar pijn en naar verdriet. Ze denkt dat te kunnen vinden door te leven als de broers. Ze weigert bij ze weg te gaan, ook nadat ze daartoe herhaaldelijk wordt verzocht. Of het nou lichamelijke of geestelijke pijn is, het maakt haar niets uit zolang ze maar iets kan voelen.

Het drama van het stuk ligt in de vervreemding en de gekte die veroorzaakt wordt door verwenning en gewoonte, wanneer men een te gemakkelijk en zorgeloos bestaan blijft lijden en men zich verveelt. Het is verschrikkelijk om het goed te hebben, dat is de moraal. Eerlijk is eerlijk; deze thematiek is een beetje uitgekauwd en in deze opzet erg puberaal. Het is al weleens beter gedaan. Men neme een Ibsens Hedda Gabler, de Wilde eend of een willekeurige Tjechov.

Het decor is van de hand van Robin Vogel, die ook de gefilmde delen van de voorstelling voor zijn rekening nam. Het achterdoek is een groot projectiescherm waarop gefilmde beelden uit de echte wereld te zien zijn, zoals een ondergaande of opkomende zon, een drukke straat bij nacht of de wassende maan. Het ouderwetse wolkjesachterdoek is dus weer terug in de mode, zij het in een nieuwe vorm. Af en toe zien we een gemonteerd filmpje met de acteurs waarin een stukje van het plot snel uitgebeeld wordt, zoals dat zo makkelijk gaat met film. Op het echte podium wordt alleen aandacht besteed aan de belangrijkste ontwikkelingen die de personages doormaken. Zijn gevoel voor sfeer weet Robin Vogel in zijn filmwerk mooi in te zetten. Het is vaker gepoogd (en niet alleen door de Vogelfabriek), doch zelden gelukt, de prachtige beelden op het scherm en af en toe ook kleine gespeelde scènes maken de voorstelling tot een vakoverschrijdende theatervoorstelling. Zijn bijzonder realistisch vormgegeven dak blijft daarentegen gewoon een hoopje materialen. Dat komt misschien wel juist doordát het er zo levensecht bij ligt, dat elk dramatisch effect is uitgebannen. Het blijft een beetje hangen in het symbolisch realisme van twee eeuwen geleden.

De acteurs zijn alle drie autodidacte spelers die al op jonge leeftijd furore hebben weten te maken in het vak. Ze hebben vooral carriére gemaakt in de film- en televisiewereld, een medium waar beschikking over een realistische speelstijl, daar is 'ie weer, een must is. Door de gelijkenis in carrière hebben ze elkaar gevonden en werden ze ook nog eens goede vrienden. Al tijden lang voelde het trio de drang om deze voorstelling te maken. Hun gevoel van saamhorigheid spat van het podium af. Ze spelen meestal goed, muzikaal en slim. De teksten van Sanne Vogel zijn ongeacht het slappe plot goed geschreven. Ze zijn gevat en liggen ondanks de poëtische elementen heel soepel in het gehoor. Vogel blijkt behalve een groot talent tot schrijven (haar eerste kinderboek komt volgende week uit) ook een groot komisch talent te bezitten. Haar timing is subliem. Hoe reëel die wens om iets te voelen misschien ook is, herkenbaar zelfs voor de moderne mensen, Vogels Ronja verdenk je ervan een gestoorde doch ongevaarlijke gek te zijn. Haar monotone stemgeluid en emotieloze gezichtsuitdrukkingen leveren een ontzettend geestig figuur op, perfect in evenwicht met de bloedserieus neergezette oudste broer (Gernandt). Hilarisch is de opsomming van mislukte pogingen die ze heeft ondernomen om pijn te voelen.

Soms verliest met name Gernandt de dunne grens tussen goed en pathetisch spel uit het oog. Weeber is een overtuigende geestelijk gehandicapte, nergens overdreven hoewel hier en daar een tikkeltje clichématig. Zouden dan echt álle autisten het liefst de hele tijd ritmisch heen en weer schommelen?

Hoezeer alle ingrediënten er ook zijn om een gevoelig komisch drama op de planken te zetten, wat we te zien krijgen lijkt meer op een ouderwetse kinderserie dan op intelligent hedendaags theater. Dat ligt aan de droge en humorloze regie van Ivar van Urk. Verveling tegenover rampspoed kan in theorie hele interessante conflicten opleveren. Maar zo leeg als de verlaten parking waarop Raaf zich afspeelt, zo kaal is ook de moraal van het verhaal geworden. De jongens en het meisje gaan niet meer voor of achter uit, ze zitten alleen nog maar daar op dat dak, sprookjesachtige teksten te spuien. Het publiek wacht mee totdat de onvermijdelijke dodelijke val dan eindelijk een einde maakt aan al het zogenaamde leed. De oudste en gezonde broer is zich er blijkbaar niet van bewust is dat geestelijk gehandicapten in onze maatschappij niet toerekeningsvatbaar worden geacht. Mensen die lijden aan het syndroom van Asperger worden helemaal niet vervolgt voor misdaden. In de zogenaamd realistische regie van Van Urk gaat het een beetje irriteren dat de oudste broer dat maar niet wil inzien. Een dergelijk besef zou natuurlijk de dood betekenen voor Raaf, waarmee maar weer is aangetoond hoe dun het drama is nu het zo realistisch is neergezet. De personages stellen zich eigenlijk gewoon een beetje aan. Zal Van Urk trouwens ook een vinger in de vormgevingspap hebben gehad? Vogels fabricaten verdienen beter.

Al met al is Raaf een interessante productie geworden. De voorstelling geeft een goeie aanzet tot vakoverschrijdend theater in de vorm. Inhoudelijk blijft er helaas een onbelangrijk stukje kindertheater over. Het is jammer van die zouteloze regie, echt heel jammer. Misschien hadden we anders wel even met z’n allen kunnen vliegen, als raven.

Raaf door de Vogelfabriek. Gezien op 27 oktober in de Leidsche Schouwburg (premiere). Met Sanne Vogel, Egbert-Jan Weeber en Tycho Gernandt. Regie: Ivar van Urk. Decor: Robin Vogel. Muziek: Egbetrt-Jan Weeber. Camera: Robin Vogel. De voorstelling gaat op tournee door het hele land en is nog te zien tot en met 20 december. Voor informatie kijk op www.vogelfabriek.nl.

woensdag 29 oktober 2008

EENZAAMHEID IS VOOR WATJES

All the lonely people and me. Idee, tekst, video, spel: Claire Fleury. Tekst en spel begeleiding: Laura van Dolron. Bewegingsdramaturgie: Sarah Ringoet. Gezien op: 22 oktober in Theater Bellevue Amsterdam

‘Babyratten, die bij hun moeder weg worden gehaald, gaan stress vertonen.’ Afwachtend kijkt Claire Fleury haar publiek aan. ‘Je moet de babyratten dan met een nat kwastje over hun rug aaien, daar worden ze rustig van.’ Voegt ze er aan toe. Ze steekt haar handen in de zakken van haar zwarte broek. Op haar blote armen zijn verschillende tatoeages te zien. Dan begint ze te vertellen.
Haar voorstelling All the lonely people and me begint met een uitleg. ‘Als ik ik zeg, bedoel ik iedereen en als ik iemand zeg bedoel ik jou.’ En zo snijdt Fleury haar eerste filosofische thema aan: wie ben ik? En, wie ben ik, in verhouding tot andere mensen? Die verhouding, tussen mensen, daar gaat het Fleury om. Of eigenlijk, wat er gebeurt als die verhouding er niet is. Eenzaamheid, daar wil Fleury een lans voor breken.
Om dit thema te onderzoeken is ze afgereisd naar New York, de eenzaamste stad van de wereld. Hier heeft ze allerlei mensen geobserveerd. Ze heeft niet met ze gesproken, want ze wilde hun eenzaamheid niet verstoren. Uiteindelijk heeft ze een man, die de hele dag op straat stond met een bord met daarop geschreven ‘subway’ en een grote pijl naar de dichtstbijzijnde subwaywinkel, tot de eenzaamste persoon van de wereld verkozen.
Met veel humor vertelt ze over haar bevindingen in New York en schetst ze het bestaan van mensen die in een grote stad wonen en alleen koffie drinken in een café. Volgens Fleury ben je slechts met iemand anders, om die ander de schuld van allerlei dingen te geven, wat dus eigenlijk heel laf is. Ze vuurt allerlei herkenbare situaties op het publiek af waarin men elkaar beschuldigt van alle mislukkingen van zijn of haar bestaan.
Na haar uitval klinkt er ineens muziek. Een heldere stem zingt op een flinke beat: ‘I’m lonely in my life.’ Fleury begint te dansen. Ze voert simpele pasjes uit en verplaatst zich met grote stappen over haar lege toneel. Zo plotseling als de muziek begon, stopt hij eveneens.
Maar moet er wel een lans voor de eenzaamheid gebroken worden, vervolgt Fleury haar betoog. Zijn we niet allemaal gewoon bang voor echt contact met andere mensen? Is het niet veel makkelijker weg te kruipen achter je laptop dan iemand aan te spreken? Is het niet juist ontzettend laf om alles alleen te doen, in plaats van stoer? ‘Eenzame mensen zijn watjes.’ Verzucht ze uiteindelijk.
En zo brengt Fleury haar verhaal tot een positief einde: gelukkig, we hebben elkaar dus wel nodig! En we hebben theatermakers als Fleury nodig om ons daaraan te helpen herinneren. Feilloos en gevat weet ze onze maatschappij in haar voorstelling te vangen. Op theatrale en filosofische wijze gaat haar voorstelling over meer dan eenzaamheid alleen.
Ze vertelt ook over een wereld waarin smsen makkelijker is geworden dan praten. En over wat dat zegt over onze communicatiemiddelen. Iedereen staat op youtube, maar niemand kent elkaar echt nog. Tegen het einde van de voorstelling wordt er op de achterwand van het toneel een filmpje van youtube vertoont. Er is een compilatie te zien van allerlei mensen die het nummer ‘Lonely’ spelen en zingen, ze hebben zichzelf in hun slaapkamer gefilmd met de webcam.
Deze mensen zijn gewone mensen, net als de mensen in het publiek. En zo maakt Fleury gebruik van een van de aloude functies van het theater: het publiek een spiegel voorhouden. Haar voorstelling gaat over haar publiek en dat maakt de voorstelling interessant. Wat op het toneel gebeurt, blijft niet op het toneel, het zweeft door het hele theater en verder.
Dit alles bereikt Fleury zonder een belerende toon of een moralistisch vingertje. Haar verhaal is oprecht, zij weet het zelf ook niet. Ze wil niemand iets bijbrengen of opvoeden, ze wil dat mensen na gaan denken over hun leven. Op Brechtiaanse wijze doorbreekt ze keer op keer de vierde wand en maakt ze contact met haar publiek.
En dat publiek weet ze in haar zestig minuten durende solovoorstelling te blijven boeien. Haar achtergrond als danseres en videokunstenares zijn duidelijk zichtbaar. Door de afwisseling van tekst, beweging en beeld ontstaat er een prettig ritme en maakt ze een interdisiplinaire voorstelling die spannend blijft. Bovendien is Fleury, hoewel ze geen actrice is, op theatrale wijze overtuigend. Ze gebruikt met name haar lichaam en haar tekst om te overtuigen. Af en toe kunnen emoties beter uitgespeeld worden, om het geheel nog krachtiger te maken. Maar Fleury speelt met een hoge noodzaak en weet zo haar betoog ook over te dragen.
Om haar thema kracht bij te zetten zijn de stoelen in de zaal om en om afgeplakt. Iedereen in het publiek zit dus alleen. Fleury kijkt haar zaal in en kijkt naar mensen die bij elkaar zijn en toch ook weer niet echt bij elkaar zijn. Bovendien roept ze, door de zaal op deze manier in te delen, direct gevoelens van nieuwsgierigheid op bij het publiek.
Ik ben in ieder geval zeer nieuwsgierig naar het volgende werk van Claire Fleury. Met deze vierde eigen voorstelling heeft ze bewezen theater te maken dat in de maatschappij staat en over mensen gaat. Haar eigentijdse ideeën, haar gevatte teksten en fysieke expressie maken haar een bijzondere maakster.
Bovendien is ze een maakster met een boodschap. Laten we niet vergeten dat we elkaar nodig hebben. En laten we ook niet vergeten dat we theater nodig hebben om ons dat niet te laten vergeten.

vrijdag 17 oktober 2008

Brabant: blijf bij je leest

Ik had het kunnen weten. Ik had het móeten weten. ‘Brabantse humor op z’n best!’, ‘Brabant Plat gaat Nederland veroveren!’ Vlijmscherpe humor en ijzersterke acts worden me beloofd. Hoopvol fiets ik richting schouwburg. Een nog geen half gevulde theaterzaal bij binnenkomst doet me de moed al in de schoenen zakken. Brabantse humor? In het theater? Nee, nee en nog eens nee.
Goedbedoeld, dat is het wel. Andy Marcelissen, Jan Strik en Rien Bekkers hebben, zoals te lezen in het carnavaleske programmaboekje, toch verschillende Brabantse titels op hun naam staan. Ze wagen een sprong in het diepe door hun kunsten ook buiten de Brabantse grens te etaleren. Deze Brabanders in hart en nieren geven dan ook zichtbaar alles tijdens de voorstelling. Het enthousiasme straalt er vanaf, maar wanneer blijkt dat het publiek naarmate de voorstelling vordert dit enthousiasme niet deelt, zwakt bij de cabaretiers de energie meer en meer af.
Hoe kan het dat deze groep, die in Brabant zo succesvol is, in haar buurprovincie Gelderland zo volledig de plank misslaat? Misschien komt het omdat meerdere ‘moppen’ die worden getapt duidelijk al bekend zijn bij een groot deel van het publiek, zo blijkt uit de reacties. Bovendien lachen zowel cabaretier Andy als Rien meerdere malen harder om hun eigen grappen dan het publiek: een ware dooddoener als het om cabaret gaat. Maar wat nog het meest onduidelijk is en blijft, zijn de mimeachtige acts die als afwisseling worden ingezet en werkelijk waar kant noch wal raken. De zogenaamde ‘Turfstekers’ verzorgen deze raadselachtige acts. Ze blazen grote bellen, spelen muziek op doormidden gezaagde gitaren en beelden dansend de vier seizoenen uit. Wat doen deze lui hier? Het zou me nog minder verbazen wanneer een groep dansmariekes ineens het podium op zou komen marcheren.
Hoezeer de Brabanders ook proberen het publiek te porren, de Gelderlanders staan er niet voor open. Het is dan ook bijna meelijwekkend om te zien dat tijdens verschillende sketches ook nog eens enkele decorstukken of microfoons het simpelweg begeven. Van ‘the show must go on’-instelling hebben de heren echter niet veel kaas gegeten. Ze lijken onzeker te worden en met geïmproviseerde zelfspot hopen zij zich nog enigszins uit deze benarde situaties te redden.
De show blijkt mede door deze tekortkomingen van een te laag niveau om van een theaterwaardig stuk te spreken. Meerdere mensen verlaten zelfs zonder blikken of blozen de schouwburg tijdens de pauze. Al met al een teleurstellende avond voor het publiek en misschien des te meer voor de Brabanders zelf. Brabantse humor in theater blijkt niet de vlucht te nemen waarop ze waarschijnlijk hebben gehoopt met hun tour. Het is een te hoog gegrepen ideaal. Wellicht is het dan ook beter voor Brabant plat om weer een stapje terug te gaan en gewoon door te spelen op de jaarlijkse bonte avonden van hun lokale carnavalsverenigingen om zo verdere vernederingen te besparen. Het theater is simpelweg niet aan hen besteed. Ik had het kunnen weten.
Brabant Plat, gezien: 14 oktober, schouwburg Nijmegen. Regie: Fred Rootveld. Spel: Jan Strik, Andy Marcelissen, Rien Bekkers en de Turfstekers Fred, Angie, Bobby en Sarah Rootveld. Voor meer informatie, kijk op www.brabantplat.com.