woensdag 15 april 2009

Warme Winkel verkoopt nieuwbakken levensverhalen

door Yvonne Kruiper

Voorstelling ‘Villa Europa’
Gezelschap: De warme winkel
Makers: Vincent Rietveld, Mara van Vlijmen, Jeroen de Man


Ooit gehoord van Stefan Zweig? Thomas Bernhard? Rainer Maria Rilke? Waarschijnlijk niet. En dat is precies waar het gezelschap de Warme Winkel verandering in wilde brengen. Onder de titel “Ost’reich raus!” brengen ze een drieluik over het werk en leven van deze drie vergeten Oostenrijkse auteurs. Met de voorstellingen ‘Totaal Thomas’, ‘Rainer Maria’ en ‘Villa Europa’ brengt de Warme Winkel weer beweging in hun ooit zo bewogen levens. Niet per sé om hun sokkel van faam op te poetsen, maar uit fascinatie voor het leven en werk van de heren, én omdat de Warme Winkel in staat lijkt te zijn om van elk willekeurig onderwerp iets te maken.

Uitgangspunt voor deze voorstelling - de laatste in het drieluik na de met lof ontvangen Rainer Maria – is het leven van Stefan Zweig. Vincent Rietveld en Mara van Vlijmen hebben zich in zijn werken verdiept en zijn daar vervolgens over gaan discussiëren, filosoferen, improviseren en analyseren. In plaats van hun bevindingen als een potdichte waarheid te verkondigen, komen de overdenkingen terug in de voorstelling. Het ene moment wordt er met tweehonderd procent overtuiging een dramatische scène gespeeld over Jeremia en zijn roeping. Het volgende moment stappen de acteurs uit hun rol om het publiek even op de hoogte te stellen over het verloop van de avond.
Met de steeds terugkerende en daardoor steeds hilarischer wordende zin ‘ow, dat is misschien ook nog wel even leuk om te vertellen’ doen ze het levensverhaal en de cultuurhistorische achtergrond van de droefgeestige auteur uit de doeken. Dat geschiedenisles allesbehalve saai hoeft te zijn bewijzen de twee onvermoeibaar enthousiaste spelers. De vele feiten worden met een kinderlijke bezieling uit de doeken gedaan. Terwijl Rietveld aandoenlijk gefascineerd steeds weer op nieuwe, naar zijn idee interessante feiten komt, gaat van Vlijmen als een bezetene op zoek naar een bijbehorend plaatje in de enorme stapel boeken waarin ze zich begeven. Met een indrukwekkende nauwkeurigheid weet ze in de wirwar op het juiste moment de juiste afbeelding te vinden. Vol overgave drukt ze op een illusionaire ‘twee voor twaalf’-bel en toont ons trots de beeltenis van Zweig, van een hermeneutische cirkel, een bloeiende artisjok, de eerste symfonie van Beethoven, Wenen in de negentiende eeuw, een dienende vrouw en andere onzinnigheden die vol belangwekkendheid worden verkondigd. Daarbij wordt elke beweging, elk woord en elke blik vergezeld door een bijdrage van de geluidstechnicus. De timing van de makers wordt in dit tafereel op fascinerende wijze zichtbaar.

Behalve in timing blijkt het sterke samenspel van de twee ook uit de rest van de voorstelling. van Vlijmen en Rietveld zijn geen los samengeraapte acteurs die van een regisseur een script in hun handen hebben gekregen. Ze hebben zich zichtbaar in het onderwerp verdiept, kennen elkaar, weten elkaar uit te dagen en aan te vullen. Hun spel en mimiek zijn afwisselend subtiel en grotesk, hun humor is schrijnend en hilarisch.
De onervaren toeschouwer zal het spel van de twee wellicht ervaren als ‘over the top’ en overdreven dramatisch. Maar wie bekend is met de verschillende speelstijlen door de eeuwen heen, begrijpt de knipoog waarmee ze het classicistisch baroktheater benaderen, de ideeën van Stanislawski op de hak nemen, het shakespeareaans theater plagen, de vierde wand verloochenen en het postmodern theater parodiëren. Maar ondanks de ontheiliging van theatrale middelen wordt de voorstelling geen schoppen tegen de heersende orde, maar een speelse variant op allerhande theateropvattingen. Ook de verhevenheid van historische vermaardheden neemt de warme winkel graag met een korrel zout en zodoende ontkomt ook Zweig niet aan een kritische analyse. Hij wordt belachelijk gemaakt, maar op een manier waaruit tegelijkertijd waardering blijkt.
Net als in hun vorige voorstelling Rainer Maria wordt door naarstige analyse en verdieping, het personage een deel van de acteurs en kunnen zij met hem dollen als met een vriend.

In een wanordelijke exposé over Zweigs carrière komt er een opsomming van acteurs en regisseurs voorbij die Zweigs werk wilden gaan spelen, maar voortijdig stierven. En hoewel de acteurs van vanavond naar eigen zeggen heus niet bijgelovig zijn, hebben ze toch besloten om het werk van Zweig daarom niet integraal op te voeren. De werkelijke reden die aan deze komische tegenspraak ten grondslag ligt is waarschijnlijk het feit
dat het allesbehalve hun stréven is om historische werken integraal op de planken te brengen. De fascinatie van de Warme Winkel gaat uit naar de persoon achter de geschreven werken. Zijn drijfveren, zijn zwakheden, de tijdsgeest waarin hij leefde en de invloed die deze op hem had. Intrigerende elementen worden opgepikt en uitgewerkt. Hoe het moet zijn geweest om als gevierd schrijver je boeken verbrandt te zien worden, wat de motieven zouden kunnen zijn geweest voor Zweigs zelfmoord, hoe hij naar Brazilië trok om zo Europa beter te leren kennen en hoe zijn laatste tijd daar moet zijn geweest. Maar ook passages uit zijn werken komen voorbij, die niet direct een link hebben maar op zichzelf al mooi genoeg zijn. Zo vertelt Zweig over de keer dat hij in het atelier van Rodin mocht komen kijken en vol ontroering deze grootmeester op ziet gaan in zijn werk. Hij mijmert over het doel en de gevaren van medelijden, geïllustreerd door van Vlijmen die door middel van stokken en metalen staven mank en kermend voorbij komt.

Behalve humor schuwen de makers ook zeker niet de keerzijde van het verhaal. Want ondanks de verwoede pogingen om het stuk luchtig en komisch te brengen gaat deze voorstelling in essentie om een man die uit wanhoop zelfmoord pleegt en zijn vrouw daarin meesleept. Die naargeestigheid geeft de voorstelling een tragische laag. De beschrijving van de naderende oorlog, de instorting van Wenen als culturele hoofdstad, Zweigs boekverbrandingen, zijn vlucht naar Brazilië, zijn eenentwintig afscheidsbrieven en de doorloop van de zelfmoord geven een onbehaaglijk gevoel.
Na veel koddig oponthoud wordt de uiteindelijke zelfmoordscène tergend langzaam gereconstrueerd. De drukke analyses maken plaats voor stil spel. Voor het laatst worden de plantjes water gegeven, wordt er sachertorte gegeten, een afscheidsbrief geschreven, alvorens ze op het bed plaatsnemen voor de toediening van het gif.
Terwijl Zweig zich heeft neergelegd nestelt zijn vrouw zich in zijn armen. Met bange verwachting kijkt ze op naar zijn gezicht om te zien of hij zijn laatste adem al heeft uitgeblazen. Mar met zijn ogen dicht schudt hij van nee, om aan te geven dat hij nog niet dood is. Ze gaat weer liggen en wacht. Ze kijkt weer op, maar wederom schudt hij zijn hoofd, ditmaal iets heviger en met een blik van ongeduld op zijn gezicht. Terwijl de muziek de komische scène uitbundig begeleid, legt ze haar hoofd weer op zijn buik. Wanneer ze wederom opkijkt en het publiek een volgende grappige wending vermoedt, blijft het stil. Een sterke scène waarin humor en pijn snijdend scherp samenkomen.

Zelfs tijdens de zelfmoordscène (aangekondigd met een optimistisch: nu alleen nog even de zelfmoordscène), fluisteren de acteurs tussen hun script door hun mijmeringen over de motieven en het karakter van Zweig. Net als in hun vorige voorstelling doorgraven ze het leven van een persoon, brengen een ode aan zijn werk, maar nemen deze tegelijkertijd met zichtbare liefde op de hak. Als een minnaar die zijn muze plaagt, omdat het zijn manier is om zijn waardering en liefde te laten blijken. Het spelen van scènes en het eruit stappen en analyseren geeft het stuk meerdere lagen. De warme winkel creëert daarmee metatheatrale voorstellingen die niet alleen de Oostenrijkse auteurs, maar ook de werking van theater op zich en de rol van de acteur dynamisch en vanuit nieuw perspectief beschouwt en bespeelt. De Warme Winkel verkoopt een vergeten verleden met vrijmoedige dimensies.

vrijdag 27 februari 2009

De onzekerheden van een prins met een bloedlip

Theatervoorstelling ‘Doornroosje’
Gezelschap: Buitenkunst Producties
Regie: Relinde Moors

Door: Yvonne Kruiper

Dertig matrassen. Het bed van Doornroosje. De toren van Doornroosje. De zee. De muren van het kasteel. Moeiteloos schikken de matrassen zich naar de fantasie van de makers. De stapels matrassen worden beklommen, beslapen, bestormd, herstapeld en herschikt tot nieuwe vormen, waar de toeschouwer zich met herkenning in mee laat leiden. Wie heeft er tenslotte als kind niet zijn eigen luchtkastelen gebouwd?
De matrassen zijn een uitstekend gekozen semiotiek. In al hun zachtheid en als bron van dromen wordt hun functie door de makers consequent en op veelzijdige wijze uitgewerkt.
De spelers, vijf meiden en drie jongens van tussen de zestien en drieëntwintig jaar hebben deze voorstelling, onder leiding van regisseuse Relinde Moors, in een tijdsbestek van twee weken gemaakt. Waarmee maar bewezen wordt dat een voorstelling niet per sé een maandenlange ontwikkeling vereist. Doornroosje staat als een huis. Of, in dit geval, als een kasteel.
De voorstelling is gebaseerd op het boek ‘brieven aan Doornroosje’ van schrijver Toon Tellegen. Wie hieruit concludeert dat Doornroosje een kindervoorstelling is heeft het mis. Hoewel de twee aanwezige kinderen in de zaal zich wellicht vermaakt zullen hebben met het sprekende fysieke spel van de acteurs, is de voorstelling met zijn filosofische overpeinzingen wel degelijk voer voor volwassenen.
Uitgangspunt van de tekst zijn de onzekerheden van de prins. Dapper poogt hij de doornenheggen te trotseren om zo bij de zolderkamer van het kasteel te komen. Daar ligt Doornroosje te slapen en zoals welbekend mag worden verondersteld, wil de prins haar wakker kussen. Maar de weg naar de torenkamer is lang en onderweg slaat de twijfel toe. Tellegen schreef een boek met 365 brieven – want zo lang duurde de tocht van de prins – over de verlangens en twijfels van de arme vent. De prins blijkt niet langer de zelfverzekerde, knappe adonisheld met zijn goudglanzende haarlok. Hij wordt een jongen van vlees en bloed, vertwijfeld over zijn intenties en zijn kunnen en met een bloedlip bovendien. Moet hij Doornroosje wel wakker kussen en als hij dat zou doen, wat vindt ze dan van hem? Ook Doornroosje begint op haar beurt te twijfelen. Wil ze wel wakker worden? Eigenlijk ligt ze nog best lekker. En tijdens haar honderd jaar durende slaap begint ze te piekeren of ze überhaupt wel bestaat.
De acht spelers weten de filosofische overpeinzingen kwetsbaar neer te zetten, hoewel de geloofwaardigheid van het acteerspel uiteenloopt. De één doet te hard zijn best om te acteren, de ander dicteert geconcentreerd het script van haar netvlies. Een enkeling weet echter het raakvlak te vinden waar oprechtheid en acteren samenkomen en zo een overtuigende scène neer te zetten. Gevaar van het stuk is dat het verzandt in teveel tekst en te weinig prikkelt om de concentratie vast te houden. Dit heeft Moors goed weten te ondervangen door een scala aan beelden en geluiden in te brengen die steeds weer verassen. Dusdanig dat de verschillende tekensystemen elkaar niet verdringen of tegenspreken. Een kwaliteit die niet elke regisseur machtig is.
Moors regisseert, geeft les en choreografeert bij o.a. Jeugdtheaterschool Rabarber, Buitenkunst en het Amsterdams Lyceum. Eerdere voorstellingen van haar hand zijn 'maanreizen', 'tweezaam', 'kortrokje', 'Ik val niet' en 'Ik ben een ferrari op een schroothoop'. Gespecialiseerd in choreografie voegt zij dans en theater samen tot een nieuwe theatertaal. Ze onderzocht de werkwijzen van verschillende dans- en theatermakers waaronder Liesbeth Colthof, Marcel Musters, Pina Bausch en Anna Teresa de Keersemaeker. Dit onderzoek resulteert in een geheel eigen werkwijze waarin acteurs en dansers mede-maker zijn van de voorstelling. Een werkwijze waaruit naar eigen zeggen een voorstelling geboren wordt met een innerlijke noodzaak van de maker en de dansers / acteurs. Deze actieve rol van de spelers is ook in de voorstelling Doornroosje terug te zien.
De spelers worden zowel fysiek als mentaal actief gehouden. Ze spelen niet alleen óp maar ook mèt het podium en zijn zich behalve van hun spel, ook bewust van hun lichaam. De danskwaliteit is hoog, maar helaas is de synchroniteit een heikel punt. Tekstscènes worden geintegreerd met dans en beweging. In sommige passages is mime genoeg. Aandoenlijk is de scène waarin de gespierde prins probeert te kunnen vliegen. Met zijn handen langs zijn lichaam wappert hij voorzichtig met zijn vingers, maakt een sprongetje. Een tweede poging volgt. Langzaam worden de bewegingen groter, zo ook zijn wanhoop. Steeds hoger springt hij terwijl zijn armen door de lucht maaien. De solo vormt een mooi contrast met de danssecties van de meisjes. De dans die zij ten tonele brengen is een mengeling van klassiek en modern. Een dansvorm die mooi aansluit bij de sprookjessfeer, welke wordt versterkt door de lieflijke jurkjes. Zonder tierelantijnen, maar met de juiste maagdelijke uitstraling. Ook het kostuum van de heren is sterk. Van boven dragen zij een zwart-grijze gilet, passend bij het beschaafde voorkomen van de prins. Van onder echter dragen de drie een grijze Australian-joggingbroek, waarmee ze uitgerust zijn voor de erbarmelijke klimtocht en die bovendien hun aardsheid weergeeft. De combinatie van gilet en joggingbroek geeft mooi het conflict weer tussen het zijn van onaantastbare prins dan wel verloren jongen.
Behalve door dans wordt het stuk stevig ondersteund door muziek. Een aantal sympathieke oldies geven de voorstelling de nodige swing. Wederom zonder overdadig te worden. Moors weet te doseren.
Hoogtepunt van de voorstelling is het moment waarop de spelers zich tussen de stapels matrassen bewegen, al koprollend en elkaar ontmoetend. De scène is speels en dynamisch.
Mede door dit soort vondsten vormt de voorstelling een aangename samenkomst van filosofische overpeinzingen, sprekende vormgeving, originele dans en verassende muziek. Ondanks de veelheid aan elementen wordt de intentie niet uit het oog verloren en blijft de eenheid aanwezig.
Het stuk Doornroosje, dat zijn oorsprong vind in de 17e eeuw bij de geestelijk vader Perrault, werd twee eeuwen later herschreven door de Gebroeders Grimm. Inmiddels weer bijna twee eeuwen later hebben de Buitenkunstmakers er met de bewerking van Tellegen er een hernieuwde charme aan weten mee te geven. Een vleugje sprookjesachtig, zonder zoetsappig te worden.