vrijdag 27 februari 2009

De onzekerheden van een prins met een bloedlip

Theatervoorstelling ‘Doornroosje’
Gezelschap: Buitenkunst Producties
Regie: Relinde Moors

Door: Yvonne Kruiper

Dertig matrassen. Het bed van Doornroosje. De toren van Doornroosje. De zee. De muren van het kasteel. Moeiteloos schikken de matrassen zich naar de fantasie van de makers. De stapels matrassen worden beklommen, beslapen, bestormd, herstapeld en herschikt tot nieuwe vormen, waar de toeschouwer zich met herkenning in mee laat leiden. Wie heeft er tenslotte als kind niet zijn eigen luchtkastelen gebouwd?
De matrassen zijn een uitstekend gekozen semiotiek. In al hun zachtheid en als bron van dromen wordt hun functie door de makers consequent en op veelzijdige wijze uitgewerkt.
De spelers, vijf meiden en drie jongens van tussen de zestien en drieëntwintig jaar hebben deze voorstelling, onder leiding van regisseuse Relinde Moors, in een tijdsbestek van twee weken gemaakt. Waarmee maar bewezen wordt dat een voorstelling niet per sé een maandenlange ontwikkeling vereist. Doornroosje staat als een huis. Of, in dit geval, als een kasteel.
De voorstelling is gebaseerd op het boek ‘brieven aan Doornroosje’ van schrijver Toon Tellegen. Wie hieruit concludeert dat Doornroosje een kindervoorstelling is heeft het mis. Hoewel de twee aanwezige kinderen in de zaal zich wellicht vermaakt zullen hebben met het sprekende fysieke spel van de acteurs, is de voorstelling met zijn filosofische overpeinzingen wel degelijk voer voor volwassenen.
Uitgangspunt van de tekst zijn de onzekerheden van de prins. Dapper poogt hij de doornenheggen te trotseren om zo bij de zolderkamer van het kasteel te komen. Daar ligt Doornroosje te slapen en zoals welbekend mag worden verondersteld, wil de prins haar wakker kussen. Maar de weg naar de torenkamer is lang en onderweg slaat de twijfel toe. Tellegen schreef een boek met 365 brieven – want zo lang duurde de tocht van de prins – over de verlangens en twijfels van de arme vent. De prins blijkt niet langer de zelfverzekerde, knappe adonisheld met zijn goudglanzende haarlok. Hij wordt een jongen van vlees en bloed, vertwijfeld over zijn intenties en zijn kunnen en met een bloedlip bovendien. Moet hij Doornroosje wel wakker kussen en als hij dat zou doen, wat vindt ze dan van hem? Ook Doornroosje begint op haar beurt te twijfelen. Wil ze wel wakker worden? Eigenlijk ligt ze nog best lekker. En tijdens haar honderd jaar durende slaap begint ze te piekeren of ze überhaupt wel bestaat.
De acht spelers weten de filosofische overpeinzingen kwetsbaar neer te zetten, hoewel de geloofwaardigheid van het acteerspel uiteenloopt. De één doet te hard zijn best om te acteren, de ander dicteert geconcentreerd het script van haar netvlies. Een enkeling weet echter het raakvlak te vinden waar oprechtheid en acteren samenkomen en zo een overtuigende scène neer te zetten. Gevaar van het stuk is dat het verzandt in teveel tekst en te weinig prikkelt om de concentratie vast te houden. Dit heeft Moors goed weten te ondervangen door een scala aan beelden en geluiden in te brengen die steeds weer verassen. Dusdanig dat de verschillende tekensystemen elkaar niet verdringen of tegenspreken. Een kwaliteit die niet elke regisseur machtig is.
Moors regisseert, geeft les en choreografeert bij o.a. Jeugdtheaterschool Rabarber, Buitenkunst en het Amsterdams Lyceum. Eerdere voorstellingen van haar hand zijn 'maanreizen', 'tweezaam', 'kortrokje', 'Ik val niet' en 'Ik ben een ferrari op een schroothoop'. Gespecialiseerd in choreografie voegt zij dans en theater samen tot een nieuwe theatertaal. Ze onderzocht de werkwijzen van verschillende dans- en theatermakers waaronder Liesbeth Colthof, Marcel Musters, Pina Bausch en Anna Teresa de Keersemaeker. Dit onderzoek resulteert in een geheel eigen werkwijze waarin acteurs en dansers mede-maker zijn van de voorstelling. Een werkwijze waaruit naar eigen zeggen een voorstelling geboren wordt met een innerlijke noodzaak van de maker en de dansers / acteurs. Deze actieve rol van de spelers is ook in de voorstelling Doornroosje terug te zien.
De spelers worden zowel fysiek als mentaal actief gehouden. Ze spelen niet alleen óp maar ook mèt het podium en zijn zich behalve van hun spel, ook bewust van hun lichaam. De danskwaliteit is hoog, maar helaas is de synchroniteit een heikel punt. Tekstscènes worden geintegreerd met dans en beweging. In sommige passages is mime genoeg. Aandoenlijk is de scène waarin de gespierde prins probeert te kunnen vliegen. Met zijn handen langs zijn lichaam wappert hij voorzichtig met zijn vingers, maakt een sprongetje. Een tweede poging volgt. Langzaam worden de bewegingen groter, zo ook zijn wanhoop. Steeds hoger springt hij terwijl zijn armen door de lucht maaien. De solo vormt een mooi contrast met de danssecties van de meisjes. De dans die zij ten tonele brengen is een mengeling van klassiek en modern. Een dansvorm die mooi aansluit bij de sprookjessfeer, welke wordt versterkt door de lieflijke jurkjes. Zonder tierelantijnen, maar met de juiste maagdelijke uitstraling. Ook het kostuum van de heren is sterk. Van boven dragen zij een zwart-grijze gilet, passend bij het beschaafde voorkomen van de prins. Van onder echter dragen de drie een grijze Australian-joggingbroek, waarmee ze uitgerust zijn voor de erbarmelijke klimtocht en die bovendien hun aardsheid weergeeft. De combinatie van gilet en joggingbroek geeft mooi het conflict weer tussen het zijn van onaantastbare prins dan wel verloren jongen.
Behalve door dans wordt het stuk stevig ondersteund door muziek. Een aantal sympathieke oldies geven de voorstelling de nodige swing. Wederom zonder overdadig te worden. Moors weet te doseren.
Hoogtepunt van de voorstelling is het moment waarop de spelers zich tussen de stapels matrassen bewegen, al koprollend en elkaar ontmoetend. De scène is speels en dynamisch.
Mede door dit soort vondsten vormt de voorstelling een aangename samenkomst van filosofische overpeinzingen, sprekende vormgeving, originele dans en verassende muziek. Ondanks de veelheid aan elementen wordt de intentie niet uit het oog verloren en blijft de eenheid aanwezig.
Het stuk Doornroosje, dat zijn oorsprong vind in de 17e eeuw bij de geestelijk vader Perrault, werd twee eeuwen later herschreven door de Gebroeders Grimm. Inmiddels weer bijna twee eeuwen later hebben de Buitenkunstmakers er met de bewerking van Tellegen er een hernieuwde charme aan weten mee te geven. Een vleugje sprookjesachtig, zonder zoetsappig te worden.